Populisme – Henk te Velde en Maarten van Rossem

april 1, 2010

burgerboosIn de afgelopen acht jaar hebben vier of misschien vijf populistische partijen de aanval geopend op het politieke establishment: Leefbaar Nederland, de LPF, Trots op Nederland, de Partij voor de Vrijheid en – twijfelgeval – SP. Er is nog één geduchte tegenstander over.
De opkomst van het populisme is het onderwerp van een toegangelijk boek van historicus Maarten van Rossem en een hoofdstuk in het meer academische boek van Henk te Velde over politieke tradities in Nederland.
Populisme is een stijl die politieke bewegingen kunnen gebruiken, leren we uit deze boeken. Essentieel is verzet tegen de heersende politieke cultuur. Van Rossem noemt dat ‘systeemvijandig’. En vaak komt daar de nadruk bij op een (vermeende) identiteit, wat gepaard kan gaan met het afzetten tegen een bevolkingsgroep.

 

Het belangrijkste inzicht van Te Velde is dat veel gevestigde partijen een populistische beginfase hebben gehad. Dat geldt bijvoorbeeld voor de antirevolutionairen van Abraham Kuijper en voor de sociaaldemocraten. Populisme kan dan een manier zijn om in te breken in het politieke systeem. Ook D66, niet door Te Velde maar wel door Van Rossem genoemd, was van oorsprong in zekere zin een populistische partij. De partij beloofde het politieke bestel te laten ontploffen en stelde een radicaal andere vorm van democratie voor. Deze partij verliet later de rol van buitenstaander.
Volgens Te Velde zijn er drie populistische golven in de politieke geschiedenis van Nederland geweest; rond 1780, van 1870 tot 1940 en sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw. Bij elkaar is dat zo’n honderd jaar, wat betekent dat de helft van de moderne geschiedenis van Nederland er populistische stromingen zijn geweest. Toch zegt Te Velde dat er geen populistische traditie is in Nederland, omdat de ervaringen niet worden doorgegeven.

regentenWel is die traditie mogelijk aan het ontstaan. Van Rossen voorspelt dat er ook in de toekomst populistische erupties komen. Ze vormen een essentieel onderdeel van de democratie. Wat niet betekent dat hij ze positief waardeert.
Van Rossem geeft een groot aantal kenmerken van het populisme, maar die zijn nogal generaliserend. Zo zouden populisten zich in ‘bewegingen’ organiseren zonder leden en democratische structuur. Maar LPF en D66 hadden en hebben wel degelijk leden. Ook zouden ze de parlementaire democratie altijd verwerpen, maar ook dat klopt niet (meer).

Dat misverstand komt omdat Van Rossem zich beperkt tot de periode na de Tweede Wereldoorlog. Met een bredere blik had hij kunnen opmerken dat de huidige populistische bewegingen een stuk milder zijn met hun kritiek op de parlementaire democratie dan hun voorgangers uit het interbellum. Wilders mag dan ‘onparlementaire’ taal gebruiken in het parlement, hij stelt niet voor het parlement af te schaffen.

Van Rossem schrijft vooral over de LPF en de PVV. Die maakten of maken volgens hem gebruik van het ‘gat op rechts’ dat is ontstaan nadat de VVD in de jaren negentig naar het midden trok. Een kleine twintig procent van de kiezers noemt zichzelf zeer rechts en die stemmen nu op deze partijen. Overigens klopt de afbakening op ‘rechts’ voor beide bewegingen niet geheel. In sociaal-economisch opzicht is Wilders bijvoorbeeld naar links is verschoven.
Van Rossem hinkt bij de verklaring van populisme dus een beetje op twee gedachten: aan de ene kant is de manifestatie van een ideologische stroming die een onderdak zoekt, aan de andere kant een uiting van diep gevoelde, maar tamelijk ongerichte onvrede met ‘het systeem’.
De these van de islamisering, waar de LPF en de PVV hun voornaamste inhoudelijke punt van hebben gemaakt, deugt volgens Van Rossem niet. Cijfermatig al niet, omdat moslims een kleine minderheid vormen. Dat is overtuigend, maar alleen voor zijn medestanders. Hier wordt statistiek in stelling gebracht tegen gevoel en dat is wat meestal niet werkt bij de bestrijding van populisten.
En Van Rossem vergeet dat de angst voor moslims breder leeft dan alleen bij de aanhang van de PVV. Dat geeft andere partijen een ongemakkelijk gevoel: tot op welke hoogte moeten ze hier in meegaan?

Populisme wordt voor een groot deel gemaakt door de tegenstanders. Zowel Te Velde als Van Rossem hebben daar weinig oog voor. Niemand houdt meer van Alexander Pechtold dan Geert Wilders. Of van de linkse media, zoals Karen Geurtsen in haar verder niet zo bijzondere boek Undercover bij de PVV opmerkt. Ook hebben beiden weinig aandacht voor de SP, die ook nog steeds wat populistische noten op haar zang heeft.

Van Rossem schreef een toegankelijk – zo te zeggen populistisch – boek over populisme. Hij is af en toe slordig: zo noemt hij de gedachtewereld die werd vertegenwoordigd door Ronald Reagan en Margaret Thatcher ‘neoliberaal of neoconservatief’. Dat zijn duidelijk twee verschillende dingen. Hij vertelt makkelijk, maar zijn meer theoretische paragrafen zijn niet erg sterk.
Te Velde blijft de afstandelijke historicus, die in kort bestek een paar interessante inzichten verkondigt. Opvallend is dat ook in andere hoofdstukken van zijn boek vaak de invloed van de politieke onrust terugkomt. Zo beschouwt is het populisme geen marginaal verschijnsel, ondanks het instabiele karakter van deze partijen.

Maarten van Rossem, Waarom is de burger boos. Over hedendaags populisme (2010)

Waardering: 3sterren

Henk te Velde, Van regentenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland (2010)

Waardering: 4sterren

 

 

(Visited 256 times, 1 visits today)

Geen reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.