Een paar jaar geleden brak in militaire kringen een relletje uit over de kleur van de nieuwe baret voor de Koninklijke Landmacht. Die zou groen worden, maar dat was tegen het zere been van het Korps Commandotroepen. De groene baret was hun onderscheidingsteken en het kon niet dat zomaar iedere soldaat die op zou mogen zetten. Na een jaar kregen de commando’s hun zin. Zo’n voorbeeld van een conflict over een schijnbaar onzinnig symbool zou precies in het straatje van Martin van Creveld passen. In zijn nieuwste boek Oorlogscultuur betoogt hij uitvoerig dat juist allerlei onnuttige zaken, van versieringen van wapens tot herdenkingsrituelen, oorlog maken tot wat het is. Zonder oorlogscultuur geen oorlog. En een tijd zonder oorlog is niet alleen onwaarschijnlijk, die zou misschien ook wel minder leuk zijn.
Op 6 augustus 1945 om exact kwart over acht explodeerde de eerste atoombom op enkele honderden meters boven de Japanse stad Hiroshima. In een fraaie reportage heeft de Amerikaanse journalist John Hersey de gevolgen daarvan voor zes mensen in 1946 voor het tijdschrift The New Yorker beschreven. Veertig jaar later ging hij terug om te kijken hoe deze mensen verder leefden. Hersey bedreef een bijzondere manier van journalistiek. Hij liet de mensen alles vertellen en schreef het dan op als hij het zelf had waargenomen. Geen detail wordt overgeslagen. De vernietiging en de branden, de dood, de etterende wonden, alles beschrijft Hersey vanuit het perspectief van de zes slachtoffers. Zo wordt de enorme impact van de bom op een zeer persoonlijke manier weergegeven.