Een paar jaar geleden brak in militaire kringen een relletje uit over de kleur van de nieuwe baret voor de Koninklijke Landmacht. Die zou groen worden, maar dat was tegen het zere been van het Korps Commandotroepen. De groene baret was hun onderscheidingsteken en het kon niet dat zomaar iedere soldaat die op zou mogen zetten. Na een jaar kregen de commando’s hun zin.
Zo’n voorbeeld van een conflict over een schijnbaar onzinnig symbool zou precies in het straatje van Martin van Creveld passen. In zijn nieuwste boek Oorlogscultuur betoogt hij uitvoerig dat juist allerlei onnuttige zaken, van versieringen van wapens tot herdenkingsrituelen, oorlog maken tot wat het is. Zonder oorlogscultuur geen oorlog. En een tijd zonder oorlog is niet alleen onwaarschijnlijk, die zou misschien ook wel minder leuk zijn.
In dit boek combineert de Israelische militair deskundige Van Creveld verschillende provocerende opvattingen. Hij zet zijn strijd tegen de grote oorlogsdenker Von Clausewitz en zijn volgelingen voort. Oorlog is niet de voortzetting van de politiek met andere middelen, in ieder geval niet alleen. Oorlog is ook een diepgewortelde menselijke activiteit, die een enorme fascinatie uitoefent op deelnemers en toeschouwers. Wie dat niet erkent, zal oorlog niet begrijpen.
Alleen samenlevingen die een oorlogscultuur kennen, kunnen zich succesvol verdedigen. Oorlogscultuur is nodig om soldaten er toe te bewegen hun leven te geven. Het boek van Van Creveld laat zich dan ook lezen als een lange onderbouwing van het Latijnse credo, si vis pacem, bellum para. Wie vrede wil, moet zich op de oorlog voorbereiden.
Dat voorbereiden gebeurt door de militairen en hun gebruiken in ere te houden. Bij Van Creveld loopt dat uiteen van rituelen tot kleding, de manier waarop soldaten worden getraind, tot oorlogsspelen in allerlei vorm, tot monumenten voor de gevallen helden.
Nu is ‘cultuur’ uiteraard een containerbegrip. Tot de cultuur hoort volgens Van Creveld alles wat niet strikt functioneel is. Het is lastig daar een nauwkeurig onderscheid in te maken, en Van Creveld doet dat ook niet.
Neem het opleiden van soldaten, waar ontberingen en vernederingen al sinds eeuwen deel van uitmaakt. Is dat nuttig, omdat het helpt van een groep jongemannen een eenheid te smeden of is het ‘cultureel’ omdat er een soort magische werking van uit lijkt te gaan? Voor beide antwoorden valt wat te zeggen.
Van Creveld heeft zich in dit uitgangspunt amper beperkingen opgelegd en hij lijkt zo’n beetje alles te beschrijven wat hij interessant vindt en op een of andere manier aan het onderwerp kan verbinden. Hij is overdadig met de voorbeelden waarmee hij zijn stellingen illustreert. We worden van de stammen in Nieuw Guinea meegevoerd naar de oude Grieken en Romeinen, de Japanners en de Meru in Kenia. We komen onder veel anderen Siegfried Sassoon, Ernst Jünger en Anthony Beevor en Barbarella tegen. Daarom is het een boek van meer dan vijfhonderd bladzijden geworden.
In de opvatting van Van Creveld past het om oorlog als een groot spel te zien. Misschien zien we iets van zijn Nederlandse afkomst terug in dit stuk. Hij leunt in ieder geval op de Nederlandse historicus Huizinga en zijn theorie over de spelende mens, maar ook op een omstreden afleiding van het Nederlandse woord ‘oorlog’. Volgens hem is dat afgeleid van ‘oor’, oorspronkelijk, oer, en ‘log’, dans of spel. Oorlog is de oerdans. Dat klinkt mooi, maar een andere theorie is dat ‘oor’ slaat op het verbreken van een overeenkomst en ‘log’ op noodlot.
Dat maakt de link tussen oorlog en spel niet onzinnig. Sport en spel zijn vergeven van de milaire termen. Hij gebruikt de vergelijking ook om te onderstrepen welk genot en vermaak er van oorlog uit kan gaan.
Net als een spel is ook oorlog aan allerlei regels gebonden, van de oorlogsverklaring tot de rituelen rond de vrede. Een belangrijke regel is wie wel of niet als legitieme vijand gezien kan worden. De ideeën daarover zijn in de loop van de tijd sterk veranderd. Tegen verschillende soorten vijanden zijn verschillende acties gerechtvaardigd en ook dat is in de huidige conflicten nog steeds zo.
Van Creveld gelooft niet dat oorlog verdwijnt. Wel zijn grote oorlogen tussen grote staten na 1945 minder waarschijnlijk geworden. Dat komt niet door democratie, of omdat de mens beter is geworden, maar door kernwapens. Door kernwapens valt oorlog niet meer te winnen. Alle andere factoren zijn volgens hem secundair.
Hij ziet dan ook minder gevaar in de verspreiding van kernwapens, zelfs naar Iran of Noord-Korea, dan de meeste politici. Kernwapens zullen ook de gevaarlijkste dictator afschrikken. Onzekerheid over het gebruik is daarbij essentieel.
In het laatste deel van het boek gaat Van Creveld er ouderwets tegen aan, tegen de pacifisten, de ‘mannen zonder pit’ en de feministen. Pacifisten hebben vaak als het erop aankomt oorlog toch gesteund en hebben nooit de doorslag gegeven. Verder maken ze een fundamentele fout door oorlog voor te stellen als het werk van een beperkte groep boosdoeners , of dat nu de koningen zijn, het militair-industrieel complex of de neo-conservatieven zijn. Ze ontkennen in de ogen van Van Creveld de menselijke aard. Maar pacifisme zit natuurlijk net zo goed in die aard als vechtlust.
De oorlogscultuur wordt bedreigd door ‘mannen zonder pit’, waarvoor hij de Joden in de diaspora als voorbeeld neemt. Maar ook de Europeanen moeten uitkijken. Van Creveld, in zijn rol als onheilsprofeet, waarschuwt voor de spanningen die kunnen optreden als migranten integreren, voor de dreiging van islamitisch terrorisme, maar ook van christelijk fundamentalisme.
Nog ernstiger is de bedreiging van de oorlogscultuur door vrouwen. Er zijn twee eigenlijk twee gevaren. Als vrouwen de krijgers niet meer steunen en liefhebben, zal een belangrijke drijfveer van oorlog wegvallen. En als ze massaal deel gaan uitmaken van de strijdkrachten zullen die vervallen tot het niveau van een gewapende breikrans. Dan is oorlog niet leuk meer.
Martin van Creveld, Oorlogscultuur (2009)
Andere boeken van Martin van Creveld:
De evolutie van oorlog
The art of War
The sword and the olive
3 reacties
Sociopaat of wetenschapper?
Van Creveld potsierlijke verheerlijking van oorlog herinnert aan Nietzsches vergelijkbare aandoeing. Hun vrouwvijandigheid is ook identiek. Wat er vooral uit spreekt (zoals bv. Bertrand Russell opmerkte over Nietzsche) is een diepe existentiële frustratie over eigen onmacht. Dat Van Creveld door een hazelip niet in het leger kon, is in dat kader een bijzonder sprekend detail.
bah
Oorlogscultuur is een boek waarin ethiek en civilisatie worden afgedaan als fabel. Het ‘menselijke dier’ is de afgelopen 50.000 jaar niet veranderd, stelt Van Creveld vast (hij heeft ondanks zijn belezenheid het een en ander gemist, moeten we vaststellen). De mens is de mens, een wolf. Mensen moeten oorlog niet begrijpen, maar ervaren. Gelukkig is er nog oorlogscultuur die ons behoedt voor het ergste. Van Creveld gaat uit van een holenmens met militaire opsmuk. Laten we hopen dat hij niet erg lang serieus meer genomen zal worden.
Dit is een deel van mijn bespreking die ik schreef voor het Volkskrantblog. http://www.volkskrantblog.nl/bericht/253181
de 2 voorgaande vergeten iets:
is het niet zo dat het nederlandse leger in sebrenica door alcoholistische analafabete servische paramilitairen is verslagen door zowel politieke als militaire onmacht?