Dagboek 1791-1797 – Otto van Eck

oktober 4, 2006

vaneckRecensie door Luc Panhuysen

Een mooi schilderij is het niet, het portret van familie Van Eck. De vrouwen, met hoeden op als lampenkappen, kijken wat plompverloren van het kanvas, net als de baby op de schoot van mevrouw Van Eck. Meneer Van Eck lijkt moeite te hebben met stilzitten, en dreigt ieder moment uit zijn zetel op te staan. Des te meer valt het jongetje op, dat glunderend het centrum van het portret opeist.

De ongeduldige man in het zwart is niemand minder dan Lambert Engelbert van Eck, prominent in het landsbestuur van de Bataafse Repu­bliek. Hij was vervuld van de nieuwe geest die na de Franse Revolu­tie (1789) door Europa woei. Vrijheid, gelijkheid en broederschap; een nieuwe Era stond in de stijgers, een tijdperk bevolkt door nieuwe mensen. Naast het landsbestuur had Lambert van Eck nog een andere taak in het leven: de opvoeding van zijn kinderen. In revoluti­onaire kringen was opvoeding een onderwerp. Opvoeding was een nieuwe mens in aanbouw. Van Eck en zijn vrouw lazen uit de stroom van pedagogische literatuur de belang­rijkste werken en zetten een parcours uit voor hun kinderen. Spelend leren, ambachtelij­ke vaar­dig­he­den, vooral veel lezen en een uitgekiend systeem van beloning en straf.

Het jongetje met de lachogen is Otto. Otto heeft een dagboek bijgehouden, dat onlangs is uitgegeven. Het journaal van Otto vervulde een sleutelrol in zijn opvoeding. Helaas is uit de heldere en beknopte inleiding niet op te maken of dit dagboek een pedagogische vondst is van de ouders zelf of teruggaat op contempo­raine litera­tuur.  Iedere keer als Otto zijn journaal had ge­maakt, moest hij het aan zijn vader en moeder laten lezen. Op die manier hoopten Lambert van Eck en zijn vrouw inzicht te krijgen in de vorderin­gen van hun zoon. Regelmatig kreeg Otto van zijn ouders op­dracht belasten­de inciden­ten in zijn journaal te melden. Zo nam zijn zelfkritiek de systematiek aan van een biecht.Het dagboek bestrijkt bijna zeven jaar van Otto's leven, en wordt afgebro­ken op zijn achttien­de. Van een bokkig jochie ontwikkel­de hij zich tot een individu, hetgeen veelzeg­gend genoeg samen­ging met een gestage ver­waarlo­zing van het dagboek. Otto is nooit van het schrij­ven gaan houden, het dagboek was daarvoor teveel een instrument van zijn ouders. In het dagelijks leven streefde hij naar hun goedkeuring, en het schrijven viel onder hetzelf­de regime. Soms moest hij, tegen zijn wil, het dagboek aan gasten tonen. Dat deed hij dan om zijn ouders niet te ontrie­ven, maar intiem konden zijn aantekeningen daarom al nooit worden. Deson­danks is het schitterende, om niet te zeggen: ontroerende lektuur.

 

Hij was nog maar enkele maanden bezig toen hij aankon­digde `de rekening eens op te maken'. `Veele mislagen herinnere ik mij en veele bestraffingen, vooral over mijn onbesuisd gedrag en mijne kuren, waaruit zo dikwijls een nutteloze onvergenoegd­heid ontstaat.(…) Ik hoop dat ik evenwel de liefde van mijne ouders niet kwijt zal raken, want dan was ik ongelukkig.'

 

Veel hoefde Otto niet te doen om zich de `onvergenoegdheid' van zijn ouders op de hals te halen. Toen hij liever met de arbeiders op het land speelde dan in zijn boeken te lezen, noemde zijn vader hem een `assu­rante snotneus'. Op een dag maakte hij `zo een leven' dat Mama er hoofdpijn van kreeg. Het predikaat `dartel' was eveneens van zijn moeder afkomstig. Tot aan de laatste bladzijde vertoont bijna iedere dag het patroon van een opgemaakte reke­ning. `Vandaag weder aanleiding gegeven tot onverge­noegd­heid…' Het ging hem ook wel eens goed af: `Voorts den dag aange­naam doorge­bragt en het genoe­gen gehad dat papa niet malcontent over mij is ge­weest.' Zijn ouders waren veeleisend. Otto mocht zelfs zijn eigen `onver­genoegdheid' niet uiten. Vaak eindigde hij met de opmerking: `De avond is met lezen vergenoegd doorgebragd' – een signaal aan zijn beide lezers dat hij nuttige arbeid had verricht, boven­dien in de vereiste geestesge­steld­heid. Maar de totaalbalans bleef precair. Vooral de ontevreden­heid van Mama lijkt epidemisch. Af en toe, als er geen zedelij­ke presta­ties waren te melden, probeerde hij zijn moeder te behagen met enkele vrome spreu­ken.Tussen de regels door walmt de zoetelijke atmosfeer van de pruikentijd, met zijn afkeer van opwinding en zijn voorkeur voor bloede­loze conversa­tie. Geduld, beschaving, evenwichtigheid, tevredenheid; allemaal deugden die tijdens het souper en de thee werden beoefend. Maar de kleine Otto paste niet erg tussen het porselein en damast. Hij liet servies uit zijn handen vallen, stootte dingen om. Tijdens `het dessert' bezorgde hij Mama bijna een hartverzak­king door rond te zwaaien met het pistool van Papa, die er net de mussen mee van het dak had geschoten. Op de laatste regels van 12 augustus 1791 zwoer Otto plechtig `nooit meer geen geweren aan te raken voordat Papa er mij bekwaam toe oordeeld.'

 

`s Winters verbleef het gezin Van Eck in Den Haag, de diplom­atenstad waar zich ook de Nationale Vergadering bevond. In de zomer woonde het gezin in het landgoed De Ruit, vlakbij Delft. Otto speelde de spelletjes van zijn tijd en stand: tollen, schom­melen, paletten (bad­minton). Eenmaal per week kreeg hij dansles, soms onderricht op het clavier. Aanvankelijk ging hij in Delft naar school, maar in 1792 werd hij geveld door een huidziekte. Na zijn genezing werd het onderwijs vervolgd met huisle­raars. Op zijn elfde beheerste hij al redelijk het Frans, later werd het curriculum aangevuld met Engels, Latijn en sterrenkunde. Het huis­werk, door Otto met een mengsel van gewichtigheid en afschuw `mijn affaires' genoemd, was de belangrijkste aanleiding tot onvergenoegdheid.                          

 

Otto hield van dieren. Na het opstaan verzorgde hij zijn zangvo­geltjes. Op zijn elfde kreeg hij een geit, die hem geregeld zijn plichten deed vergeten. Hij was in zijn element op de vogeltjesmarkt en de paar­den­markt in Delft, en in de weilanden rond het landgoed De Ruit, waar hij vogels ving op de vinkenbaan. Gevangen vissen maakte hij zelf schoon. Trots vermeldt hij dat het hele gezin zijn karpers heeft zitten eten. Zijn schrijf­stijl verandert als hij het kalven van de koe vastlegt. Steeds vaker eindigen zijn journaals met een weerbericht. Otto was een buitenmens. Toen hij zich in zijn dagboek liet ontvallen dat hij graag boer wilde worden, kon dit onmo­gelijk anders dan tot onverge­noegdheid leiden. Zijn ouders hadden hem voorbe­stemd tot een bestuurlijke loop­baan.­Veel lijkt Otto niet van zijn wangedrag te begrijpen. `Wanneer zal ik tog eens beter worden?' verzucht hij meer dan eens. Maar hier blijkt de dwang die uitgaat van het dagboek. Hij mag zichzelf niet begrijpen. In ieder geval niet openlijk, en zeker niet in zijn journaal. De malcontentie zou niet te overzien zijn.

 

Tegen het einde van het dagboek zijn inmiddels enkele forse gaten gevallen. Vlak voordat de Tuber­culose definitief toe­sloeg, heeft Otto de pen een half jaar niet aange­raakt. `Wind ooste', zijn zijn laatste woorden in het dagboek. Lambert van Eck schreef een soort journaal over de dood van zijn zoon – door de bewer­kers als bijlage opgeno­men. Minitieus en liefdevol schetst hij hierin Otto's laatste momenten. En raar: Otto is de directe rede ontnomen, hij vervaagt reeds in de derde persoon. Het slotak­koord van Papa is, natuur­lijk, didactisch. `Kinderen, die dit lezen zult, als ik er ook niet meer zijn zal, stort een dankbare traan ter gedagte­nis van dezen uwen oudsten broeder. Hij was van eenen zeldsa­men inborst, door zijne vrolijk­heid en goede zeden bemind.'

 

Luc Panhuysen 

 

(Deze recensie verscheen eerder in andere vorm in De Groene Amsterdammer)

 

 

Otto van Eck: Dagboek 1791-1797

(Visited 276 times, 1 visits today)

Geen reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.