Op 13 oktober 1818 steeg boven de Duitse stad Aken een luchtballon op. Die werd bestuurd door Wilhelmine Reichard, die het luchtschip zelf had gefabriceerd. Vanuit de lucht wierp ze bloemen op haar publiek: vorsten en hoogwaardigheidsbekleders die in Aken bijeen waren voor een vredesconferentie. Ook gooide ze pamfletten naar beneden met een gedicht over de Europese vredeswil.
Het is een van de fraaie details in Beatrice de Graafs Tegen de terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon. Hier raakte de oude tijd van keizers en tsaren aan de moderne tijd van (de hele vroege) luchtvaart. Het was niet alleen een tijd van restauratie en herstel, wil De Graaf zeggen, er was ook vernieuwing en er waren zelfstandige vrouwen die van zich lieten horen.
Aan de conferentietafel in Aken zaten geen vrouwen. Daar spraken de keizer van Oostenrijk, de koning van Pruisen, de tsaar van Rusland en de premiers van Groot-Brittannië en Frankrijk over een afsluitende vredesregeling voor Europa. Aan die vrede werd er al sinds 1814 aan gesleuteld, toen Napoleon verslagen. Zijn kortstondige herrijzenis en definitieve val in Waterloo deed daar weinig aan af.
Voor macht en vrede
Iemand heeft ooit gezegd dat er veel meer boeken zijn geschreven over oorlog dan over vrede. Terwijl de geschiedenis van het maken van vrede misschien wel zo instructief is. De Graaf heeft daarbij ook een brede aanpak. Ze beperkt haar verhaal niet tot de staatshoofden en regeringsleiders, maar laat bureaucraten en bankiers, politiemannen en spionnen optreden. En een ballonvaarster. Die bijfiguren tonen vooral aan dat de geschiedenis niet alleen gemaakt wordt door de grote mannen, maar dat ze de steun nodig hadden van bijvoorbeeld de bankiershuizen voor het financieren van de Franse schulden. Eigenlijk waren het deze tussenfiguren, de bemiddelaars, de ambtenaren en ingenieurs, die het meest profiteerden van de vrede.
Een ander verschil met traditionele diplomatieke geschiedenis is de aandacht voor gevoelens en sentimenten. In de zogenaamd rationele machtspolitiek kwamen die tot uiting in fraaie begrippen zoals ‘concert’, ‘harmonie’ en zelfs het amper te definiëren begrip ‘machtsevenwicht’.
De zegevierende grote mogendheden speelden de hoofdrol in de vredesregelingen: Engeland, Rusland, Pruisen en Oostenrijk. Het verslagen Frankrijk kreeg later een plek aan de tafel en daar omheen waren de tweede- en derderangs mogendheden te vinden zoals Spanje, Nederland en Zweden. Dit was geen democratische vrede, waarin alle landen ook maar voor de vorm gelijk waren.
Die grote mogendheden hadden verschillende doelen en belangen. Pruisen was het meest wraakzuchtig en wilde de voormalige keizer Napoleon laten executeren. Dat ging niet door. Enkele van zijn medestanders kregen wel de doodstraf. Ook kreeg Pruisen minder grote herstelbetalingen dan het nastreefde. De Russische tsaar Alexander was volgens De Graaf niet zo reactionair als later werd gezegd. Maar hij was gegrepen door messianistische ideeën. Onder invloed van een ‘welhaast godsdienstwaanzinnige’ vriendin dacht hij dat hij geroepen Europa te bevrijden. En waar de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken Metternich in andere geschiedenissen over deze tijd een hoofdrol krijgt toebedeeld, speelt hij hier een beetje de tweede viool.
Volgens De Graaf was de Britse opperbevelhebber en ambassadeur Wellington de grote man. Hij is de held in dit boek. Arthur Wellesley, hertog van Wellington, had zijn lessen geleerd in een mislukte militaire campagne in de zuidelijke Nederlanden, maar vooral gedurende acht jaar in India, waar hij ‘42.000 pond en een nog grotere schat aan ervaringen rijker’ vandaan kwam. Volgens De Graaf was hij een ‘tactisch creatieve en vasthoudende commandant’, een ‘politiek strateeg en een capabele gouverneur’. Hij was belezen, liet zich niet voorstaan op koloniale privileges en trad steeds op de pragmatische en praktische bestuurder.
Tegen oorlog en onrust
De vrede was gebaseerd op twee ideeën. Ten eerste moest een nieuwe grootschalige oorlog worden voorkomen. Vooral Frankrijk moest daarvoor worden ingetoomd. Nederland had een belangrijke rol in de vredesregelingen na 1815. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden moest als bufferstaat dienen; in het zuiden werden forten gebouwd of herbouwd om de Fransen tegen te houden.
Het tweede idee was dat oorlog en revolutionaire onrust samen hingen. Dus ook iedere poging tot revolutie moest de kop worden ingedrukt. Daar waren de leiders van de grote mogendheden erover eens. Iedereen die zich tegen de monarchale orde keerde was een terrorist. Om deze gevaarlijke lieden, van bonapartisten tot jacobijnen, in de gaten te houden werd een uitgebreid Europees veiligheidssysteem in stelling gebracht, compleet met paspoorten, zwarte lijsten en nieuwe communicatiemiddelen. Ook hier was er een Nederlandse rol. Want in de zuidelijke hoofdstad Brussel verbleven vele figuren die door de geallieerde mogendheden en door Frankrijk als terroristen werden gezien. Nederland voelde er aanvankelijk niet veel voor om hard tegen deze lieden op te treden.
Al duidt De Graaf de regelingen als een imperialistische en kapitalistische vrede, is ze zeker niet uitsluitend negatief over wat Wellington, Metternich en de anderen bereikten. Er werd ‘de kiem gelegd van een nieuw, modern systeem van Europese collectieve veiligheid’, schrijft De Graaf. Is dat niet wat te rooskleurig? Want die kiem had nog wel een paar grote oorlogen nodig om tot bloei te komen.
Een voorbeeld en een waarschuwing
Tegen de terreur is vaker een geschiedenis waarbij het heden niet ver weg is. De overleggen van de geallieerde ministers doet denken aan een mini-EU met lange vergaderingen en soms moeizaam bereikte compromissen. Ook de rol van Groot-Brittannië is opvallend met een been in Europa en een eruit; soms leidend maar vaak wat afstandelijk van de continentale machten. Dan is er nog de rol van het terrorisme en het belang van internationale samenwerking bij de bestrijding ervan.
De manier waarop deze leiders vrede stichten is in dit boek zowel voorbeeld als waarschuwing. Het was niet langer ieder land voor zich, er werden Europese idealen geformuleerd. Maar die eensgezindheid ging gepaard met een imperialistische houding zowel tegen de eigen bevolking als buiten Europa. De vrede in Europa in de negentiende eeuw gaf met name Engeland, maar ook andere landen de mogelijkheid om de aanwezigheid in de rest van de wereld te versterken. Ook de nadrukkelijke aanwezigheid van de staat binnen de eigen grenzen werd groter.
De vredesregeling hield uiteindelijk geen stand. Volgens De Graaf was dat het gevolg van het slijten van de herinnering aan de napoleontische overheersing en de opkomst van nationalistische en demagogische machtspolitici die populistisch inspeelden op publieke sentimenten. Elders is er sprake van ‘nepnieuws’. Hier doet de actualiteit heel nadrukkelijk zijn intrede in dit boek over gebeurtenissen van tweehonderd jaar geleden. Dat terwijl de lezer in het begin van het boek de opdracht meekrijgt om de gebeurtenissen tussen 1813 en 1818 ‘niet met de kennis van nu te diskwalificeren.’
Dat is een van de punten waarop in dit boek wat ambivalente gevoelens oproept. Het wil te veel in een: het is dan weer een levendig verhaal met mannen en vrouwen van vlees en bloed (hoewel alles in het nette blijft), dan weer een bijna academisch vertoog over de insen outs van de onderhandelingen en besprekingen van de hoogwaardigheidsbekleders. In dit boek spreekt De Graaf zowel als de graag geziene gast van DWDD als de wetenschapper die met andere auteurs in debat gaat. Zo is Tegen de terreur een rijk en genuanceerd boek, met interne spanningen.
Deze recensie verscheen eerder op de website van Athenaeum Boekhandel.
Geen reacties