Nederland mijn vaderland is generaliserend, kort door de bocht, overdreven en eenzijdig. Maar ook scherp, relevant, actueel, en krachtig. Kortom, het voldoet aan de eisen voor een pamflet.
De stelling van de Rotterdamse historicus Zihni Özdil is dat zijn naam ook Nederlands is en Nederland ook zijn vaderland. Hij trekt ten strijde tegen de expliciete, maar vooral de impliciete uitsluiting van ‘allochtonen’. Zoals de vraag van een hoogleraar op de Erasmus Universiteit, waar Özdil ook werkt: “Hebben jullie ook zulke toetsenborden?” Özdil hoorde niet bij ‘ons’, maar bij ‘de ander’ die misschien wel met vreemde toetsenborden werkt.
En zo gaat het vaak in Nederland, zo vaak dat er sprake is van institutioneel racisme. Een racisme dat zo ingesleten is, dat het niet meer opvalt, zeker niet voor diegenen met ‘wit privilege’. Zo zijn criminelen en hangjongeren ‘Antillianen’ of ‘Marokkanen’ , maar succesvolle atleten (met dezelfde achtergrond) Nederlanders.
Met voorbeeld na voorbeeld toont hij de uitsluitingsmechanismes aan. Een groot deel van de Nederlanders vindt dat er teveel ‘buitenlanders’ zijn en dat is al jaren zo. Discriminatie op de arbeidsmarkt, zelfde verhaal. Terecht wijst Özdil hierop.
Özdil legt, zoals het een historicus betaamt, een band met het verleden. Ook vroeger was Nederland gesegregeerd, met aparte, ondergeschikte posities voor katholieken en joden. De echte doorbraak van dat systeem kwam in de jaren zestig, maar die werd aan de ‘gastarbeiders’ niet gegund. Die werden onder de hoede van vaak conservatieve clubs gesteld. Zeker in het geval van de Turkse Nederlanders is dat goed gelukt.
Toch is de vraag of die verzuilde voorgeschiedenis zo relevant is. De verzuiling, Özdil stelt het zelf, werd gekenmerkt door samenwerking van de elites van hecht georganiseerde groepen. Die deelden ook de politieke macht. Daar van is nu niet of amper sprake. Dat is een belangrijk verschil. En hebben andere landen zonder die verzuilde voorgeschiedenis een betere omgang met ‘mensen van kleur’? Dat wordt niet uitgewerkt, behalve voor de Verenigde Staten.
Want de VS is voor Özdil het grote, lichtende voorbeeld. Daar is historisch debat, daar worden zaken bij de naam genoemd, daar zijn de namen van zwarte helden en voorvechters van gelijke rechten bij iedereen bekend. De geschiedenis van het land mag dan misschien verschrikkelijk zijn, de Amerikanen gaan er tenminste beter mee om, is zijn stelling. Daa erkennen ze tenminste dat er een genocide op de indianen is gepleegd. (Althans sommige mensen).
Maar zijn de ‘mensen van kleur’ er ook beter af? De ondanks alles tamelijk opgewekte toon van Özdils pamflet steekt af tegen het sombere geluid van Ta-Nehisi Coates in zijn boek Tussen de wereld en mij. Özdil heeft zelfs relativerende woorden voor de Republikeinse presidentskandidaat Donald Trump, die geen moslims het land wil inlaten, Mussolini citeerde en even niet wist wat hij van de KKK moest vinden.
In zijn boekje etaleert Özdil een haat-liefde verhouding met ‘progressief Nederland’. Onder de verwijten is: Progressieve babyboomers legden de ‘gastarbeiders’ en de migranten uit de voormalige koloniën verzuiling en dus segregatie op. ‘De betuttelende houding van ‘progressief’ Nederland is de afgelopen decennia vele malen schadelijker geweest dan het platte, directe racisme van de onderkant van de samenleving.’ Progressief Nederland omarmde het multiculturalisme. Datzelfde progressief Nederland heeft heel lang het debat over Zwarte Piet tegengehouden. Voorbeeld: Paul de Leeuw tijdens een uitzending met de Spice Girls in 1997. Het woord ‘allochtoon’ werd bedacht door de ‘progressieve’ sociologe Hilda Verwey-Jonker.
Maar het zijn ook de progressieve gemeenten die Zwarte Piet afschaffen of vervangen door een kleurenpiet. Progressief Nederland moet, met de ‘mensen van kleur’, het voortouw nemen als het gaat om de aanpassing van instellingen, redacties, vertegenwoordigingen, bedrijven en dergelijke aan de demografische realiteit. Özdils voorstellen om het institutionele racisme te bestrijden, zoals quota, komen overeen met linkse ideeën.
De klachten van Özdil over de progressieven lijken die van een teleurgestelde partner. De hoop was gevestigd op progressief Nederland als een partner in de emancipatie, maar dat bleek geen haar beter en zelfs doortrapter dan de ouderwetse, eerlijke racist. Hij voelt zich bedrogen.
In een aantal gevallen heeft Özdil zeker gelijk met zijn klachten. Een paternalistische houding heeft ook bij progressief Nederland bestaan en bestaat misschien nog in bepaalde progressieve kringen. De groep is boven het individu gesteld en het motto ‘integreren met behoud van eigen identiteit’ kon veel leed, ongelijkheid, onderdrukking en achterstelling verhullen.
Maar hier en daar had een fijner penseeltje wel gehanteerd mogen worden. Het Beleidsplan culturele minderheden en de Minderhedennota 1983, volgens Özdil voorbeelden van progressieve betutteling, waren producten van de kabinetten Van Agt en Lubbers 1, samengesteld uit CDA en VVD. De ideeën over een nieuwe vorm van verzuiling werden lange tijd ook door deze partijen gedragen. De VVD, Özdil schrijft het zelf, had een ‘Multicultureel Beraad’.
Er zijn twee verklaringen mogelijk voor deze nogal ongerichte aanval op ‘progressief Nederland’. De eerste is dat het in het huidige tijdsgewricht populair is dit deel verantwoordelijk te houden voor alles wat mis is in dit land, zeker als het gaat om migratie. De ‘linkse kerk’ (Özdil gebruikt dat begrip niet) krijgt sinds Pim Fortuyn een buitensporige grote verantwoordelijkheid, die niet overeen komt met het gegeven dat Nederland nooit een uitgesproken linkse regering heeft gehad. Het is makkelijk om met dit geluid mee te huilen.
Er is ook een strategische verklaring mogelijk, die ik waarschijnlijker acht: met zijn aanklacht wil Özdil progressief Nederland tot actie aan zetten. Van conservatief Nederland heeft hij toch niets te verwachten. Door de progressieven te schoppen en een schuldgevoel te bezorgen, moeten ze uiteindelijk iets gaan doen aan het probleem dat het hoofdonderwerp is van dit pamflet: het institutionele racisme in de Nederlandse samenleving.
Of dat een succes wordt, valt te bezien. Wel sluit dit boek aan bij een beweging die al gaande is: op diverse fronten worden klachten over racisme serieuzer genomen dan in het verleden. Kijk naar de discussies over Zwarte Piet, de slavernij, de discriminatie op de arbeidsmarkt. Er is meer debat, maar we kunnen in ieder geval van de VS leren dat dat niet genoeg is.
Er is nog een heikele kwestie over: wat is integratie? Özdil verzet zich tegen de opvatting dat integratie bestaat uit deelname aan onderwijs, de arbeidsmarkt en het niet plegen van misdrijven. “Echte integratie zou moeten gaan over de vraag in hoeverre iemand zich verbonden voelt met Nederland,” stelt hij. Taal, contacten buiten de eigen etnische kring en zelfidentificatie als Nederlander zijn middelen om dat te meten.
Tegen over het dominante sociaal-economische model van integratie stelt hij een sociaal-psychologisch model waar de keuze van de mensen belangrijk is. Je bent Nederlander als je dat wilt, als je je dat voelt. Hij sluit aan bij de ideeën van de Fransman Renan, die betoogde dat alle andere manieren om het nationale gevoel op te baseren doodliepen. Bij een natie horen was de uitkomst van een dagelijks gehouden referendum. (Zie het boekje van Joep Leerssen). Ironisch genoeg wijst Özdil er op dat vele ‘mensen van kleur’ zich geen Nederlander voelen.
Hier zit dus een dilemma. Voor een betere integratie zal de ene groep zich meer Nederlander moeten gaan voelen, terwijl een groot deel van de ‘Nederlanders’ hen expliciet of impliciet afwijst. De andere groep zal zich meer moeten openstellen voor de minderheidsgroep, terwijl daaruit ook signalen van afwijzing komen. Kortom: dit probleem is nog niet opgelost.
Geen reacties