Begin jaren negentig was het einde van de geschiedenis nabij. De Muur was gevallen, democratie en kapitalisme zouden overal zegevieren. De superioriteit van het westerse model was aangetoond en binnen de kortste keren zou de hele wereld in een groot Suburbia veranderen, een prettige, hoewel wat saaie omgeving.
Dit was het ‘Vals ochtendlicht’ waar tegen de Britse denker John Gray zich in dit boek verzet. Niks einde van de geschiedenis, hernieuwde strijd zou er komen, en ook geen eenvormigheid, maar een competitie van verschillende soorten kapitalisme zou de toestand in de wereld bepalen.
Gray verzet zich tegen de gedachte dat de wereld uiteindelijk compleet amerikaniseert en deel uitmaakt van één mondiale vrijemarkteconomie. De economische groei zal resulteren in een strijd om de grondstoffen die de verschillende machtsblokken eerder tegen elkaar opzet.
Hij bindt de strijd met de liberale cliché’s over de ontwikkeling van vrije markt en democratie. Ook verzet hij zich tegen het idee dat de overheid niets met de vrije markt te maken heeft. “In werkelijkheid is de vrije markt een schepping van de overheid.” En ook het idee dat op een vrije markt democratie als vanzelf volgt verwerpt hij. Kijk maar naar China of Singapore.
Globalisering staat gelijk aan economische ongelijkheid, en is niet het proces waardoor alle inwoners van de planeet beschikken over een koelkast en een personenauto.
De natiestaat zal niet verdwijnen om plaats te maken voor de multinational. Dat zijn vrij zwakke organisaties. De staten worden juist belangrijk, omdat mensen bescherming eisen tegen ‘de anarchie van het mondiale kapitalisme’.
In theorie is dat een plausibele redenering, maar is het niet zo dat veel regeringen juist op allerlei manieren tegemoet komen aan eisen van het kapitalisme? Neem nu bijvoorbeeld de discussie over het ontslagrecht. Gray lijkt er niet helemaal uit te komen wie het sterkst is. Een pagina verder schrijft hij dat staten een strijd voeren wie het meest kan deregeluren. Dat veroorzaakt een ‘race to the bottom’.
Hij kiest een positie tussen de ‘hyperglobalisten’ die de vrije markt ongeremd zijn gang willen laten gaan en de traditionele antiglobalisten die streven naar een terugkeer van een verloren gegane samenleving. Beiden zijn volgens hem utopisten.
Wie denkt dat Gray voor de linkse parochie gaat preken, heeft het mis. Volgens hem zijn die sociale markteconomiën niet meer in stand te houden omdat ze een gesloten economie veronderstellen. Daarmee geeft Gray op een veel eerder moment en op een fundamenteler niveau een tamelijk ontluisterende analyse van de sociaaldemocratie. Na de verkiezingsnederlagen van de PvdA zie je dezelfde elementen terugkeren in de diverse rapporten. Hoe moet de sociaaldemocratie zich opstellen tegenover migratie van arbeiders en arbeid? Zolang daar geen adequaat antwoord op is, blijft het schipperen. Gray is hier over trouwens niet alleen maar pessimistisch. Instorting van de wereldeconomie is volgens hem onafwendbaar. Net als marxisme is het geloof in vrijemarkteconomie een op de Verlichting gebaseerde utopie, die uitgaan van een universele beschaving waardoor regionale verschillen zullen verdwijnen. Daarna zou Europa het initiatief kunnen nemen.
John Gray, Vals ochtendlicht. De keerzijde van de globalisering
Een reactie
De Globaliserings-paradox. – Quo Vadis