De Amerikaanse presidentsverkiezingen krijgen een overweldigende hoeveelheid aandacht in de Nederlandse media. Natuurlijk niet ten onrechte, want de Amerikaanse politiek is een fascinerend schouwspel, die we met bewondering en met afgrijzen kunnen aanschouwen.
Bewondering is er voor de professionele campagnes, de enorme performance van de kandidaten, hun welbespraaktheid en vermogen om enthousiasme op te wekken. Afgrijzen is er over de uitwassen, de vuile campagnes en de rol van het grote geld. Dit is politiek in rauwe vorm.
De aandacht gaat gepaard met de publicatie van een reeks boeken in Nederland, waaronder dat van voormalig NOS-correspondent Charles Groenhuijsen. Helaas is het meer een verzameling van aardige anekdotes dan een serieuze gids door het Amerikaanse politieke landschap. Misschien komt dat omdat Groenhuijsen Amerika wil verdedigen tegen al te veel kritiek.
Daardoor wordt zijn beeld van de Amerikaanse politiek te rooskleurig. Zo meldt hij niet de rol van de maffia, de burgemeester van Chicago en die van de Texaanse farmers bij de nipte overwinning van John F. Kennedy in 1960. Dat mag toch ondertussen als bekend staand feit verondersteld worden. Maar Groenhuijsen houdt er aan vast dat Kennedy zijn overwinning te danken had aan zijn campagnemedewerkers of het televisiedebat met Richard Nixon, waar Kennedy fris geschoren en goed opgemaakt verscheen, en Nixon met een zweem van een baard.
Vergeleken met Nederland is Amerika een democratisch walhalla, is de stelling van Groenhuijsen. Er zijn inderdaad meer referenda, en er worden meer functionarissen, van burgemeesters tot rechters en politiechefs, gekozen. Terecht constateert hij dat er zowel in Amerika als in Nederland veel wantrouwen heerst over de politiek. Het politieke stelsel is dus geen afdoende verklaring voor de beruchte kloof tussen publiek en politiek.
Toch zijn er uiteraard verschillen. De rol van het geld is in de Amerikaanse campagnes zeker zo groot. Maar volgens Groenhuijsen is de race om geld in te zamelen niet alleen slecht. Want het betekent dat kandidaten hard moet knokken. Dat is toch wel een erg oppervlakkige verklaring. Geld wordt nog steeds voor een groot deel bij de rijken en grote bedrijven opgehaald. Welke invloed kopen ze daarmee? Dat wordt niet uitgepluist, want Groenhuijsen is vastbesloten om het Amerikaanse politieke systeem te verdedigen.
Daarbij deinst hij er niet voor terug om ook de goede kant van corruptie te zien. Zoals bijvoorbeeld bij de aanleg van het spoor in de negentiende en twintigste eeuw, waarbij bedrijven enorme stukken grond bijna gratis kregen. Letterlijk schrijft hij: “Wat was er gebeurd als politici en ondernemers zich braaf aan alle regeltjes hadden gehouden?”
Ook de politieke participatie is in Amerika hoger dan we denken. Dat zit zo: het kiessysteem verplicht kiezers zich in te schrijven en sommigen doen dat niet. Anderen zijn illegaal en mogen niet stemmen. Dan zijn er nog 5 miljoen ex-gevangenen zonder stemrecht. Als je dat allemaal meetelt, valt het best mee, aldus Groenhuijsen. Een betere verklaring geeft als hij duidelijk maakt dat het Amerikaanse systeem met districtsverkiezingen niet aanmoedigt tot stemmen. Vaak is al duidelijk wie gaat winnen en doet de stem er niet toe. Juist arme Amerikanen met weinig opleiding stemmen niet. Dat leidt ook weer tot de politieke keuze voor de middenklasse van de meeste kandidaten.
Daarmee gaat Groenhuijsen toch in tegen het beeld dat hij schetst van een ‘democratisch walhalla’.
Dan de campagnes zelf. De Republikeinen zijn beter georganiseerd en beter in dirty campaigning. Hoewel mensen zeggen dat ze daar niet van houden, werkt het in de praktijk wel. Bekend voorbeelden zijn uiteraard de campagnes tegen de Democratische kandidaten John F. Kerry en Michael Dukakis. Mensen ‘nemen negatieve informatie beter op,’ laat Groenhuijsen een adviseur van Bush zeggen. Toch is het niet alleen dirt, maar ook het gedegen onderzoek naar het verleden van de kandidaten dat ze kwetsbaar maakt.
Je moet er dus voor zorgen dat de ander niet de kans krijgt om je aan te vallen. In de woorden van een adviseur van Bill Clinton: “Je tegenstander kan niks akeligs over je zeggen zolang hij jouw gebalde vuist in zijn mond heeft.”
Een ding is zeker: de volgende president heet niet George Bush. Groenhuijsen probeert de vreugde daarover een beetje te temperen. Die nuancering is op zich terecht. Het Nederlands enthousiasme voor Barack Obama (door Groenhuijsen ‘een verfrissende nieuwkomer’ genoemd) en in mindere mate Hillary Clinton is wat overdreven. Ook met Democratische presidenten kunnen er spanningen ontstaan over internationale politiek en verdragen. Maar Groenhuijsen onderschat toch de uitzonderlijkheid van de buitenlandse politiek onder Bush. De missionaire gedrevenheid van de neoconservatieve vleugel, die gepaard ging met het negeren, zelfs het minachten, van voormalige bondgenoten en internationale organisaties, zal niet snel herhaald worden.
Waardering:
Charles Groenhuijsen, Hoera, een nieuwe president.
Geen reacties