Eindeloze discussies worden gevoerd over de vraag waarom jongeren in West-Europese landen radicaliseren. Is het de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de islamistische ideologie, of zijn uitsluiting en discriminatie de oorzaak? Het antwoord is minder eendimensionaal dan vaak wordt voorgesteld.
Om zo’n ontwikkeling beter te doorgronden is het boek van radicaliseringsexpert Montasser Alde’emeh en journalist Pieter Stockmans een zeer goed hulpmiddel. Het boek De Jihadkaravaan is vooral het zeer persoonlijke en emotionele verhaal van Montasser, die werd geboren in een Palestijns vluchtelingenkamp in Jordanië en opgroeide op de boerderij van zijn vader in België.
Hij radicaliseerde, al heette dat misschien toen nog niet zo, vanaf 12 september 2001, een dag na de aanslagen in New York en Washington. Wat vond hij, een 12- jaar oude Palestijn en moslim daarvan, was de vraag op school, met nadruk aan hem gesteld. Hij viel, zo als hij het noemt, in de kloof tussen Oost en West, die al eerder op subtiele en minder subtiele manieren was geschapen. Thuis werd de kloof uitgediept door de tien minuten ‘ochtendhaat’; de uitzendingen van Al Jazeera waarin de moslims als slachtoffer van westerse misdaden werden voorgesteld.
Aanvankelijk was zijn extremisering nogal ongericht: alles wat verzet bood was goed. Hij verzamelde assettebandjes met vurige toespraken, posters van Bin Laden, Che Guevarra en had zelfs een plaatje van een halfnaakte Gudrun Ensslin, lid van de Rote Armee Fraktion.
In de jaren daarna lijkt bijna alles er op aan te sturen dat Montasser Alde’emeh de stap neemt om zich aan te sluiten bij de gewapende strijd. Een wisselwerking van zijn halsstarrige opstelling en de niet-begrijpende, vijandige reacties van de omgeving zetten daartoe aan. “Ik was een slachtoffer, gemaakt door een samenloop van omstandigheden, die nopen tot collectief zelfonderzoek, maar ik bleef verantwoordelijk voor mijn eigen keuzen en daden,” schrijft hij.
Uiteindelijk neemt hij de stap niet, waarbij de opstelling van enkele docenten en schoolbestuurders van grote invloed was. Zij oordeelden niet direct over hem, spraken hem tegen, maar namen hem wel serieus en gaven hem kansen. En hij neemt die kans: gedreven door vragen en nieuwsgierigheid.
Onderzoek
Inplaats van de jihad te voeren, ging hij hem onderzoeken. En dat deed hij ter plekke: in 2014 verbleef hij twee weken bij Belgische en Nederlandse jihadstrijders in Syrië, die zich grotendeels hadden aangesloten bij Al Nusrah. Hij ziet de overeenkomsten en de verschillen met zijn eigen ervaringen. Ondanks zijn kennis van de situatie was dat een tamelijk riskante onderneming.
Hij keerde heelhuids terug met een schat aan informatie. Hij maakte reizen naar zijn geboorteland Jordanië, en ook naar Israël/Palestina waar hij op het puin van zijn voorouderlijk dorp een olijfboom plaatst, als teken van verzoening.
In België zette hij het centrum ‘De weg naar’ op, om te helpen bij de ‘reradicalisering’ van potentiële jihadgangers. Desinteresse van de autoriteiten en doodsbedreigingen van jihadisten hebben hem genoopt daarmee grotendeels te stoppen. Dat is onbegrijpelijk, zeker vanuit de wetenschap dat België proportioneel het hoogste aantal jihadgangers van West-Europa kent en met de aanslagen in Brussel deze kwestie nog urgenter geworden.
Dit boek laat de emoties niet onbeschreven, er wordt heel wat afgehuild, er is veel woede en ‘existentiële Angst’. Alde’emeh is er zeer openhartig over. Juist het op de voorgrond plaatsen van deze emoties, aangezet door de literaire stijl, maken dit extra sterk. Zonder die emoties een rol te geven, zijn dit soort ontwikkelingen niet te verklaren. Een aanrader, vanwege vorm en inhoud.
Geen reacties