‘7 u 30 afgereisd naar Buchenwald. Schitterend weer. Druiven gekocht in Kassel, getankt, lunch in Eisenach, wijn. Wartburg gezien, Gotha, Erfurt, Weimar, standbeeld Schiller en Goethe. Gesprekken met Ober-meister. Van Weimar naar boven, steeds hooger door prachtige boslandschappen. Aankomst te Buchenwald.’ Zo beschrijft een advocaat in het najaar van 1940 zijn tocht naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij als gijzelaar moest verblijven.
Het lijkt wel een toeristisch reisje naar Buchenwald, zoals Chris van der Heijden het verslag samenvat. Heel anders dan ‘de klassieke terreurverhalen’ die volgens hem het beeld van de oorlog beheersen. Maar jammer dat hij de passages die er aan voorafgaan weglaat, waar de advocaat klaagt over opsluiting in kleine cellen, gebrek aan voedsel en kou.
Van der Heijden streeft met zijn boek Grijs verleden naar een nieuw perspectief op de Tweede Wereldoorlog. Hij bindt de strijd aan met Lou de Jong en diens Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen het werk wordt bekritiseerd, maar ook de persoon van De Jong keert steeds terug in dit boek, waarbij Van der Heijden soms een vileine toon aanslaat.
‘De oorlog was erg, maar het verhaal (over de oorlog) maakte de oorlog erger,’ schrijft Van der Heijden. Hij maakt vooral bezwaar tegen een bepaalde stroming in de geschiedschrijving, waarvan De Jong en Jacques Presser volgens hem de boegbeelden zijn. Van der Heijden zegt zich te keren tegen het simpele moralisme waarin elke daad in de oorlog werd gezien in het licht van de tegenstelling ‘goed’ en ‘fout’. Hiermee lijkt Van der Heijden te luisteren naar de pleidooien van de historici Hans Blom en Jan Bank. Blom verzette zich in zijn oratie in 1983 tegen oorlogsgeschiedenis die uitsluitend het perspectief van goed en fout koos. Bank constateerde in hetzelfde jaar dat het tijdstip waarop een koele analyse van de oorlog wordt gegeven, nog niet was aangebroken. Maar geen van de twee hoogleraren liet een alomvattende, nieuwe visie op de oorlog volgen op deze kritieken. Van der Heijden probeert met zijn boek dat gemis te vullen. Dat is een goed streven, hoewel het wat laat komt.
Van der Heijden schetst de oorlog als een verwarde, grijze, zelfs grauwe periode. Zeker in de eerste jaren waren de verhoudingen niet zo glashelder als later is voorgesteld. Daarbij waren de Nederlanders wat betreft karakter en verleden eerder geneigd tot het sluiten van compromissen dan tot het innemen van onverzoenlijke standpunten. Pas toen ze daar in loop van de tijd toe werden gedwongen, maakten velen de keus. Wanneer dat precies was, is niet exact te dateren. ‘Mit oder gegen uns, das ist die Parole und die Entscheidung vor der jeder steht,’ zei rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart al in 1941, maar dat was waarschijnlijk voor velen te vroeg.
Van der Heijden beweert hiermee niet echt iets nieuws. De afgelopen jaren is het beeld dat de hele Nederlandse bevolking, op enkele uitzonderingen na, in het verzet zat, al verregaand genuanceerd. Dat is niet alleen te zien in de professionele geschiedschrijving, het is ook duidelijk uit de toon die tegenwoordig overheerst op herdenkingen. Bekend is ook dat kritiek op de democratie voor de oorlog lang niet beperkt was tot de nationaal-socialisten. Nuances waren er ook volop in het recente debat over het oorlogsverleden van voormalig CDA-voorman Willem Aantjes.
Maar vooral wordt die verandering duidelijk in wat het voornaamste feit uit de Tweede Wereldoorlog is geworden: het uitzonderlijk hoge percentage joden dat uit Nederland is gedeporteerd. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt over steeds bredere lagen van de bevolking en de autoriteiten uitgespreid.
Volgens Van der Heijden waren mensen niet goed of fout, maar kwamen ze door allerlei omstandigheden tot bepaalde keuzen. Hij probeert dit vooral aan te tonen door zijn algemene betoog ruim te ondersteunen met fragmenten uit dagboeken en andere ego-documenten. Hij weet zo in een algemene geschiedenis toch individuen tot leven te wekken.
Zo zijn we erbij als Johan Wilhelm van der Zant, later actief onder het pseudoniem Hans Andreus, en Bertus Swaanswijk, beter bekend als Lucebert, in 1943 het aanmeldkantoor van de SS op de Dam binnenlopen. Andreus meldde zich aan, Lucebert niet. ‘Toch was er tussen de mentaliteit van de twee vrienden nauwelijks of geen verschil,’ schrijft Van der Heijden. Afgezien van de vraag hoe hij dat weet – mentaliteit laat zich moeilijk onderzoeken – is het een te gemakkelijke redenering. Want de daden van de twee liepen op een belangrijk punt uiteen.
Nog dubieuzer wordt het als Van der Heijden als verklaring voor het gedrag van collaborateurs met ‘toeval’ op de proppen komt. Zo konden contacten met de Duitse cultuur of een huwelijk met een Duitse vrouw volgens hem beslissend zijn voor de houding ten opzichte van de bezetter. Alsof het om een besmettelijke ziekte gaat en niet om een politieke keuze. Ingewikkeld is het onderscheid tussen fascisten met en zonder ‘fascistoide inborst’ en tussen ‘verzet’ en verzetsdaad.
Achtergronden van nazikopstukken en meelopers zijn interessant, maar zijn het ook verzachtende omstandigheden? Zo maakt Van der Heijden er nogal een punt van dat Seyss-Inquart ‘naast een hard en geslepen politicus een gevoelig, gelovig en intelligent man’ was. Interessant om te weten, maar het feit dat hij concerten van Mozart bezocht, leidt niet tot een nuancering van zijn rol in Nederland.
Ook voor NSB-leider Anton Mussert komt Van der Heijden met een halfslachtige redenering. Na zijn arrestatie in 1945 was er niemand meer geinteresseerd in zijn argument dat hij het beste met Nederland had voorgehad. Het proces tegen Mussert was oneerlijk, omdat het vonnis van te voren vaststond, schrijft Van der Heijden. Een harde beschuldiging, maar Van der Heijden komt niet met bewijzen. Was het niet zo dat Mussert met zijn jarenlange, tot het einde toe volgehouden collaboratie met de vijand de bewijslast wel heel eenvoudig had gemaakt?
Zoals hij van de collaboratie de scherpe kantjes afslijpt, zo probeert Van der Heijden het verzet van de toegedichte heroische kwaliteiten te ontdoen. Het verzet, vooral gewapenderhand, bleef in Nederland zeker de eerste jaren marginaal. Een groot deel van wat later verzet werd genoemd, noemt hij ‘verzetjes’. Ook hier heersten weer toeval en opportunisme. Schrijver Adriaan Morrien rolde in het verzet toen hij van zijn uitgever een pakketje illegaal drukwerk in handen gedrukt kreeg. Maar hij nam het aan en gaf het niet terug. Het was dus een bewuste beslissing van Morrien mee te doen.
Maar keuzes maken past niet in het wereldbeeld van Van der Heijden. Bij hem gebeuren er geen dingen omdat mensen daartoe besluiten of omdat ze de overtuiging hebben daarmee hun eigen belangen en idealen te kunnen verwerkelijken, maar worden ze geleid door de omstandigheden en het toeval. Ze zijn speelbal, al wordt niet duidelijk waarvan. ‘Zelden was iemand in staat de gebeurtenissen binnen hun eigen kader te zien: als gebeurtenissen die, cynisch gezegd, gebeurden omdat ze gebeurden,’ schrijft hij over de manier waarop later naar de oorlog werd gekeken.
In feite denkt Van der Heijden over veel belangrijke onderwerpen, zoals het verzet en Wilhelmina, inhoudelijk haast hetzelfde als De Jong. Ook De Jong merkt op dat het verzet pas in de laatste jaren georganiseerder vormen aannam, maar nooit een groot deel van de bevolking omvatte en dat Wilhelmina vanuit Londen een belangrijke rol had. Opvallend is ook dat veel dagboekfragmenten, zoals dat van de advocaat, komen uit publicaties van het door De Jong geleide Riod (nu Niod).
De strijd van Van der Heijden tegen de heersende visie blijft een schimmengevecht. Hij wil bewijzen dat een ander perspectief op de oorlog mogelijk is, maar draaft door op de punten waar hij afwijkt. Daarbij is hij nauwelijks minder retorisch dan De Jong. Een zin als ‘zo verschaalt het leven en blijft er niets dan het dagelijks gemodder, een toekomst zwart als de nacht en de dagen grijs als in november,’ had zo in Het Koninkrijk kunnen staan. Grijs verleden is niet het vernieuwende geschiedwerk dat het pretendeert te zijn.
Chris van der Heijden: Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (2001)
Deze bespreking verscheen op 27 maart 2001 in Het Parool
4 reacties
wie heeft dit stuk geschreven?
Ik, zei de gek.
Andere tekorten
Zijn boek was opvallend selectief. Zo ontkende hij in ‘Grijs Verleden’ bijvoorbeeld het leegroven van Nederland door de Duitsers en benadrukte de collaboratie van de Nederlanders – die zeker grootschalig is geweest, maar VdH benoemde dat als opzettelijk.
De meest opmerkelijke verzetsprestaties of -personen schoof hij terzijde of negeerde hij volledig, namelijk
de Februaristaking,
het Nationaal Steunfonds van Wally van Hall,
de LO (landelijke onderduikorganisatie)
de April-Meistakingen,
de unieke onderduik van 350.000 mensen en de rol van hun 200.000 helpers en 400.000 ‘stille getuigen’
het recordaantal Nederlandse Jodenredders, volgens Yad Vashem.
Over vrijwel alle belangrijke verzetsmensen zwijgt het boek. Mensen als Erik Halzelhoff Roelzfema, Johannes Post, ‘tante Riek’ Kuipers-Rietberg, Leendert Valstar, Gerrit van der Veen, Hannie Schaft, Gerben Wagenaar, Izaak van der Horst, Titus Brandsma, ds Overduin – meestal niets, of enkele woorden in een andere context.
Van der Heyden maakte in het boek enkele opmerkelijke missers: hij ontkende bijvoorbeeld de connectie met WO1, de sterke economische groei van 1918 tot 1929 in Nederland, maar ook de Duitse oorlogsmisdaden in mei ’40 (zoals bombardementen op R’dam en Middelburg), maar vreemd genoeg ontkende hij ook de grote technische prestaties van de Duitsers, zoals de V1 en V2.
Arthur Graaff
http://www.nieuws-wo2.tk
Klopt
Terechte opmerking
En dat nieuwe boek dan – luister naar de discussie op de Joodse omroep op radio 5 met o.m. Marjan Schwegman van het NIOD – treurig
http://www.joodseomroep.nl/:programma/joods+op+zondag/30+oktober_f580a6.htm