Colonnes pantservoertuigen en tanks doorkruisen het Oekraïense platteland. Steden worden belegerd, mensen worden verjaagd. 2022? Ja. Maar ook 1941. Iets meer dan tachtig jaar geleden viel nazi-Duitsland met enkele bondgenoten de Sovjet-Unie binnen. In hun gelederen, aan het zuidelijke front, bevond zich journalist, auteur, enfant terrible Curzio Malaparte. Gestoken in het uniform van kapitein van de Italiaanse alpenjagers trok hij met Roemeense en Duitse eenheden mee, onderdeel van een reusachtige machinerie die werd losgelaten op een enorm gebied. Tot september 1941 blijft Malaparte aan het front. Vanuit Roemenië ging hij door het huidige Moldavië en dan naar Oekraïne, het cruciale strijdtoneel. Dan wordt hij teruggeroepen. Zijn versie van de veldtocht strookt niet met de propaganda van het fascistische Italië. Maar na enkele maanden huisarrest mag hij opnieuw vertrekken, dit keer naar het noordelijk front rond Leningrad, waar de Finnen tegen de Sovjet-Russen vechten in een bevroren landschap. Roemenië en Finland waren in de periode die in dit boek wordt beschreven kleinere bondgenoten van Duitsland. Finland was in 1939 aangevallen door de Sovjet-Unie. In maart 1940 capituleerde het. Toen de Duitsers de Sovjet-Unie in 1941 aanvielen, werden de Finnen hun bondgenoten. Ook Roemenië verloor grondgebied voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog, niet…
Normaal schrijft Wim Boevink, verslaggever van Trouw, over zaken als de opvoedkundige aspecten van het schoonmaken van het caviahok. Hij heeft een dagelijkse rubriek, Klein verslag, op pagina twee, die de nogal ernstig getoonzette krant een iets luchtiger karakter moet geven. Maar van november 2009 tot mei 2011 was zijn rubriek niet zo luchtig. Hij bezocht zo ongeveer alle zittingen van het proces tegen Ivan/John Demjanjuk, die in München terecht stond voor medeplichtigheid aan moord, 28.000 keer gepleegd, waar hij steeds een stukje over schreef. Bij het begin van het proces was de verwachting dat het een half jaar zou duren. Maar dat werd drie keer zo lang. Het werd dus een uitputtingsslag.
Rudolf Höss, commandant van Auschwitz schreef zijn autobiografie kort na de oorlog in gevangenschap. Die memoires schijnen ooit in het Nederlands uitgegeven te zijn. In het Engels en Duits zijn ze nog steeds verkrijgbaar. Nu is een ingekorte versie van dat boek in het Nederlands verschenen, onder een andere titel en met een andere auteur op de kaft. Maar De commandant van Jürg Amann is niet meer dan een samenvatting van het werk van Höss. Op de achterflap schrijft de uitgever dat Amann de aantekeningen van Höss enkele jaren geleden heeft ‘ontdekt’. Dat klinkt als een bijzondere vondst in een onontgonnen archief. Maar dat is dus niet het geval en daarmee is die tekst misleidend.
‘7 u 30 afgereisd naar Buchenwald. Schitterend weer. Druiven gekocht in Kassel, getankt, lunch in Eisenach, wijn. Wartburg gezien, Gotha, Erfurt, Weimar, standbeeld Schiller en Goethe. Gesprekken met Ober-meister. Van Weimar naar boven, steeds hooger door prachtige boslandschappen. Aankomst te Buchenwald.’ Zo beschrijft een advocaat in het najaar van 1940 zijn tocht naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij als gijzelaar moest verblijven. Het lijkt wel een toeristisch reisje naar Buchenwald, zoals Chris van der Heijden het verslag samenvat. Heel anders dan ‘de klassieke terreurverhalen’ die volgens hem het beeld van de oorlog beheersen. Maar jammer dat hij de passages die er aan voorafgaan weglaat, waar de advocaat klaagt over opsluiting in kleine cellen, gebrek aan voedsel en kou. Van der Heijden streeft met zijn boek Grijs verleden naar een nieuw perspectief op de Tweede Wereldoorlog. Hij bindt de strijd aan met Lou de Jong en diens Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen het werk wordt bekritiseerd, maar ook de persoon van De Jong keert steeds terug in dit boek, waarbij Van der Heijden soms een vileine toon aanslaat. ‘De oorlog was erg, maar het verhaal (over de oorlog) maakte de oorlog erger,’ schrijft Van der Heijden….
Londen, Tweede Wereldoorlog. Dat klinkt naar grappen over surrogaatkoffie, met het gedreun van inslaande bommen op de achtergrond. Maar in deze ambitieuze roman laat Sarah Waters de oorlogscliché's ver achter zich.
Binnen een paar jaar zijn in het Nederlands twee boeken gepubliceerd over de Tweede Wereldoorlog die al jaren oud zijn, maar toch weer opnieuw opzien baarden. Ik doel op de nieuwe vertaling van Kaputt van Curzio Malaparte, dat voor het eerst kort na de oorlog verschenen. Het andere is de epische vertelling Leven & Lot van de Russisch-joodse schrijver Vasili Grossman. De twee schrijvers hadden dezelfde professie. Ze waren beide tijdens de oorlog verslaggever aan het Oostfront. En ze delen een subliem schrijverschap met een zeer goed ontwikkeld oog voor de grote en kleine drama’s van de oorlog. Maar er zijn ook grote verschillen. Ondanks – of misschien wel dankzij – de gruwelen wekt Malaparte de indruk dat hij op een bepaalde manier van de oorlog geniet. Die brengt de ware aard van de mens naar boven en dat spektakel wil hij aanschouwen en tonen. Het verhaal van Grossman is dramatischer, sentimenteler, empatischer.
Op 6 augustus 1945 om exact kwart over acht explodeerde de eerste atoombom op enkele honderden meters boven de Japanse stad Hiroshima. In een fraaie reportage heeft de Amerikaanse journalist John Hersey de gevolgen daarvan voor zes mensen in 1946 voor het tijdschrift The New Yorker beschreven. Veertig jaar later ging hij terug om te kijken hoe deze mensen verder leefden. Hersey bedreef een bijzondere manier van journalistiek. Hij liet de mensen alles vertellen en schreef het dan op als hij het zelf had waargenomen. Geen detail wordt overgeslagen. De vernietiging en de branden, de dood, de etterende wonden, alles beschrijft Hersey vanuit het perspectief van de zes slachtoffers. Zo wordt de enorme impact van de bom op een zeer persoonlijke manier weergegeven.
Op 10 juli 1941 vermoordden Poolse inwoners van het dorp Jedwabne hun 1600 Joodse dorpsgenoten. Slechts zeven van hen overleefden de slachtpartij. De Duitse bezetters hadden maar een zeer beperkte rol in het bloedbad. Van 1939 tot 1941 lag Jedwabne in het door de Sovjet-Unie bezette deel van Polen. In juni 1941 veroverde Duitse troepen dit gebied. Dat was aanleiding voor een reeks pogroms, waarvan die in Jedwabne de grootste was.
Vlak buiten het hek van Auschwitz staat het woonhuis van de eerste commandant van het kamp, Rudolf Hoess. Een groot, grijs gestuct huis, niet veel bijzonders aan te zien. Een paar honderd meter verderop staat de galg, een simpele houten constructie met een haak, waar hij in 1947 aan werd opgehangen, met uitzicht op ‘zijn’ kamp. En die galg staat pal naast de bunker waarin de eerste gaskamer werd ingericht. Dit boek is geschreven om te voorzien in de behoefte aan een beknopte studie over Auschwitz, het symbool van de misdaden van het Derde Rijk en van de jodenvervolging. Vele bekende en minder bekende aspecten van Auschwitz worden beschreven, van de weigering van de geallieerden het kamp te bombarderen (geen militair doel) tot de opstand van het Sonderkommando en de discussie over het aantal slachtoffers.
Nu de Tweede Wereldoorlog verder weg komt, lijkt het belang van alles wat daar direct aan herinnert alleen maar toe te nemen. En dagboeken vormen daarbij een bijzondere categorie, zeker die van Joodse kinderen. Een paar jaar geleden dook het dagboek van Petr Ginz op, een jongen uit Tsjechië. Hij hield het in 1941-1942 bij, voor hij uit Praag naar Theresienstadt werd gedeporteerd. Petr was duidelijk een bijzondere jongen. Hij schreef niet alleen een stuk of 8 romans in de stijl van Jules Verne, maar tekende ook fraai.