Recente terroristische aanslagen hebben in West-Europa een gevoel van machteloosheid verspreid. Ondanks massale inspanningen van inlichtingendiensten, politie en leger kunnen terroristen overal toeslaan. Een weliswaar problematisch maar toch hoogontwikkeld land ‘in het hart van Europa’ is als falende staat afgeschilderd. Een kernmacht heeft de noodtoestand afgekondigd en laat die voorlopig voortduren. En hoe zit het met de mentale weerbaarheid. Wat kunnen ‘wij’ stellen tegenover zoveel doodsverachtend fanatisme? Ook in de inleiding van het boek van Frank Westerman is die twijfel te horen. ‘De terrorist heeft een doel. (…) hij ijvert voor een zaak die groter is hijzelf. Een ideaal. Maar wij?” Uit historisch oogpunt is deze pessimistische houding moeilijk te onderbouwen. Over het algemeen slagen terroristische bewegingen er niet in hun doelen te bereiken. De middelen van de staat, zelfs die van België, zijn sterker dan die van een handjevol fanatici. Maar de twijfels daarover zijn groot. Fraai, maar meanderend Westerman vraagt zich af wat wij tegenover het fanatisme van de terrorist stellen. Wie op grond daarvan een soort beginselverklaring van het vrije Westen verwacht, komt bedrogen uit. Er volgt een fraai, maar ook meanderend verhaal langs diverse fases van recente en minder recente terroristische acties (terakt is de compacte…
Korte inhoud: Een inleiding in het onderwep door een Britse hoogleraar. Achtereenvolgens wordt het begrip terrorisme ontleed en de geschiedenis ervan uiteen gezet, met onderverdelingen in staatsterreur, revolutionair, nationalistich en religieus terrorisme. Aan het eind volgt nog een hoofdstuk over de bestrijding van terrorisme. Stelling van het boek: Terorisme levert weinig goeds op, maar gaat ook niet weg. Stijl: Academisch, iets minder helder dan van een dergelijke inleiding verwacht mag worden. Geschikt voor: Iemand die al iets van terrorisme weet en daarmee mist het dus het doel.
Historici zijn over het algemeen niet zo geboeid door definities. Michael Burleigh is daar in zijn boek over terrorisme geen uitzondering op. Met zijn omschrijving is hij snel klaar: Terrorisme is een tactiek die wordt toepast door organisaties die geen legitieme politieke macht hebben. Voor hem zijn verdere nuanceringen of overpeinzingen overbodig. Burleigh kiest zonder blikken of blozen een moralistisch uitgangspunt. “Wat ik met dit boek op glasheldere wijze duidelijk wil maken (…) is dat het terroristische milieu zonder uitzondering blijk geeft van morele ranzigheid, als het al niet puur crimineel is.” Terroristen zijn ‘in moreel opzicht gestoord,’ als ze al niet compleet psychopathisch zijn. Zo zitten we in de inleiding van dit dikke boek al op een duidelijk spoor. Burleigh wil in deze 500 pagina’s ook zijn eigen woede luchten.
Zijn terroristen te begrijpen? Of is het begrijpen van terroristen een eerste stap op weg naar het goedpraten van hun daden? Nadat sinds 11 september het terrorisme als ‘het kwaad’ is aangeduid, is het lastig om er op een rationele manier over te spreken. Tegelijk is er een enorme inflatie in het begrip terrorisme ontstaan. Een paar vervelende hangjongeren zijn tegenwoordig al ‘straatterroristen’. Het is tijd voor ontnuchtering en verheldering. Richardson probeert redelijkheid terug te krijgen in het debat over terrorisme.
In de geschiedenis van de Rote Armee Fraktion (RAF) speelt Nederland een bijrol. Het was een toevluchtsoord voor leden van de RAF. De ontvoerde industrieel Hanns Martin Schleyer werd er korte tijd vastgehouden. De RAF maakte hier ook dodelijke slachtoffers. Knut Folkers, Christof Wackernagel en Gert Schneider werden aangehouden en uiteindelijk uitgeleverd. Ze stonden er niet alleen voor, schrijft Jacco Pekelder in Sympathie voor de RAF. Ze kregen steun van advocaten, artsen en activisten. De naam van advocaat Pieter Herman Bakker Schut is onlosmakelijk verbonden gebleven met deze geschiedenis, maar hij was zeker niet de enige.
Sinds de aanslagen van 11 september wordt er veel over gesproken over ‘nieuw’ terrorisme, of zelfs over ‘catastrofaal’ terrorisme. Niet alleen wetenschappers bezigen deze termen. Ook de Nederlandse regering heeft deze overgenomen. Het idee erachter is dat er sprake is van een radicale breuk met het traditionele terrorisme van de jaren zeventig en tachtig. Nu is het niet langer politiek, maar religieus geïnspireerd, niet meer gericht op het ontvoeren of doden van enkele vooraanstaande vertegenwoordigers van de tegenstander, vaak regeringsfunctionarissen, maar heeft het ‘soft targets’ als doelwit uitgekozen. Vanwege deze veranderingen is ook een ander antwoord nodig, is de redenering, een waarin de overheid veel verder gaat dan in het verleden en zich meer richt op het voorkomen van aanslagen.
Zeer uitvoerige geschiedenis van de Rote Armee Fraktion, van het ontstaan na het mislukken van de studentenbeweging, tot de laatste verklaringen van de Raf in de jaren negentig, en zelfs iets daarna, toen mogelijke leden van de ‘derde generatie’bij een overval een miljoen mark buitmaakten. Dit boek staat vol aansprekende details, gebaseerd op rechtszaken, maar ook op gesprekken met betrokkenen. Het is zeer beeldend en verhalend, weinig analyse, wat het zeer leesbaar maakt. Het enige wat in feite ontbreekt is een gedegen beschrijving van de effecten van de RAF op de Duitse samenleving. Uit het verhaal wordt wel duidelijk dat de RAF in de loop van de jaren steeds meer de sympathie die het aanvankelijk nog had op het spel zette. De figuur van Baader was de eerste tijd tot 1977 bepalend. Spottend noemde een van de leden de RAF de Baader Befreiung Fraktion. Interessant: de banden met andere terroristische groeperingen, in het Midden Oosten en Europa. Het boek biedt ook veel inzicht in de werkwijze van de terroristen. Verontrustend daarbij voor de terrorismebestrijders is dat een groot deel van de ‘derde generatie’ dermate professioneel was dat ze nooit is gepakt. Het is niet eens duidelijk of alle leden bekend…