In de geschiedenis van de Rote Armee Fraktion (RAF) speelt Nederland een bijrol. Het was een toevluchtsoord voor leden van de RAF. De ontvoerde industrieel Hanns Martin Schleyer werd er korte tijd vastgehouden. De RAF maakte hier ook dodelijke slachtoffers. Knut Folkers, Christof Wackernagel en Gert Schneider werden aangehouden en uiteindelijk uitgeleverd.
Ze stonden er niet alleen voor, schrijft Jacco Pekelder in Sympathie voor de RAF. Ze kregen steun van advocaten, artsen en activisten. De naam van advocaat Pieter Herman Bakker Schut is onlosmakelijk verbonden gebleven met deze geschiedenis, maar hij was zeker niet de enige.
Pekelder begint zijn boek met een uitgebreide reconstructie van de schietpartijen in Utrecht en Amsterdam tussen leden van de RAF en de politie. In Utrecht kwam brigadier Arie Kranenburg om het leven bij een poging Folkerts aan te houden. Dit boek staat wat korter stil bij de algemene geschiedenis van de RAF, waarbij onder andere wordt verwezen naar het boek Tödlicher Irrtum van Butz Peters. Maar de belangrijkste vraag voor Pekelder is waarom de terroristen van de RAF in Nederland op zoveel sympathie konden rekenen.
Om een antwoord te vinden op die vraag gaat hij kort in op wat de Nederlandse media over de RAF te melden had. Dat was, zeker in het begin, opmerkelijk welwillend, bijvoorbeeld in de artikelen van journalistieke kanonnen als Martin van Amerongen en Wouter Gortzak. En ook op tv zoals eerder opgemerkt in de scriptie van Janneke Martens.
Hij doet uitgebreid verslag van alle besprekingen en verwikkelingen rond de gevangenen en de steungroep, waarvan enkele advocaten de kern vormden. Met name gaat het over het juridisch gevecht, bij Folkerts om zijn berechting voor moord, poging tot moord en verboden wapenbezit en bij alle drie om de uitlevering naar de Bondsrepubliek. Volgens Bakker Schut was berechting niet op zijn plaats, omdat de RAF in oorlog was met de staat. Net als een krijgsgevangene kon Folkerts niet veroordeeld worden voor de dood van een van de vijanden. De rechtbank, bijna overbodig te zeggen, verwierp de redenering van Bakker Schut.
Overigens was de politieke verdediging niet altijd zonder succes. De Hoge Raad ging mee met het betoog van een van de advocaten dat de ontvoering van Schleyer een politieke daad was. Daardoor kon Folkerts daarvoor niet worden berecht in de Bondsrepubliek.
Belangrijk onderwerp van de ‘strijd’ rond de gevangen RAF-leden waren de detentie-omstandigheden. Dat was in Nederland niet veel anders dan in Duitsland. Ook daar speelde een Nederlander een belangrijke rol. Psychiater Sjef Teuns introduceerde het begrip ‘sensorische deprivatie’. Het onthouden van zintuiglijke prikkels, marteling zonder fysiek geweld, zou mensen langzaam gek maken.. De ‘isolatiefolter’ was daarom moeilijk te herkennen als ‘de massamoord à la Auschwitz, die ze in tendens is.’
In Nederland waren de omstandigheden voor de gevangenen zwaar, schrijft Pekelder, zwaarder zelfs dan in Duitsland. Ook in andere opzichten was de houding van de overheid zeker niet soft. Onder de sympathisanten speelden duidelijk verschillende motieven. Wat Pekelder onder de term ‘sympathie voor de RAF’ samenvat kwam in feite voort uit een mengeling van heel verschillende motieven en overtuigingen.Bakker Schut belichaamde het ene uiterste, hij identificeerde zich in hoge mate met de RAF en zag de advocatuur als een voortzetting van de strijd met andere middelen. Een zekere mate van guerrilla-romantiek was ook evident. “Voor ons waren het natuurlijk geen terroristen, het waren vrijheidsstrijders,” zegt een advocaat in een terugblik.
Andere verdedigers, zoals Gerard Spong, hadden geen politieke motivatie, maar waren geboeid door de zaak. Ook psychiater Frank van Ree stond er minder dogmatisch tegenover. Op het argument dat de RAF-leden als krijgsgevangen behandeld zouden moeten worden, vroeg hij waarom ze dan zelf hun krijgsgevangen dood schoten. Later zou hij echter zeggen dat hij ‘voor de volle 100 %’ met hun strijd sympathiseerde.
Zo speelden er in meer of mindere mate vrees voor de ontwikkelingen in Duitsland, een anti-Duits sentiment, en oprechte bezorgdheid over het lot van gevangenen die harder dan anderen werden aangepakt. Daarbij kwam de vrees voor een ‘preventieve contrarevolutie’. Het harde optreden van de staat ten opzichte van de RAF zou onderdeel zijn van een inspanning om alle fundamentele oppositionele geluiden in de kiem te smoren. Bij de meest radicale aanhangers zat daar de vrees achter voor een totalitaire heerschappij die was gebaseerd op wetenschap en technologie. De Bijlmerbajes was daarvan een voorbeeld.
Hier en daar had dit boek wel iets minder breedsprakig gekund en had de auteur meer op de voorgrond mogen treden om te duiden wat er aan de hand was. Hij leunt sterk op de notulen van de vergadering en de verslagen van de rechtszaken. Juist op de achterliggende ideeën en wereldbeelden die in de laatste pagina’s even worden aangestipt had hij dieper kunnen ingaan.
Op andere punten blijven er vragen over. Zo staat er ergens dat Bakker Schut regelmatig thuis Duitse RAF-advocaten ontving. Daar hadden wat meer details niet misstaan. En over de activisten die de gewapende strijd van de RAF als een groot, maar misschien onbereikbaar voorbeeld zagen, lezen we te weinig. Ook was ‘sympathie voor de RAF’ geen strikt Nederlands fenomeen. Jean Paul Sartre ging zelfs op bezoek bij Andreas Baader en verklaarde dat die daar gefolterd werd. Maar eigenlijk vond hij Baader maar een klootzak, bleek later. Je weet het dus maar nooit met die sympathisanten.
Jacco Pekelder, Sympathie voor de RAF.
De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970-1980 (2007)
Dit was een van de tien genomineerde titels voor de Grote Geschiedenis Prijs 2008 van het Historisch Nieuwsblad.
Geen reacties