Democratie, zo weet iedereen, komt uit het oude Griekenland. In de duistere tijden van Romeinse keizers en de middeleeuwen waren er alleen despotische heersers. Pas door de Franse revolutie kregen burgers weer wat te zeggen. Dat is een zeer korte standaardgeschiedenis van de democratie. Maar die is niet alleen kort, maar ook fout, zo laat emeritus hoogleraar Wim Blockmans in zijn uitvoerige studie Medezeggenschap overtuigend zien. Ook in de middeleeuwen waren er allerlei vormen van politieke participatie van burgers. Het idee dat een monarch als een van god gegeven heerser het voor het zeggen moest hebben, was vaak omstreden. Dat kwam regelmatig door het gedrag van die monarchen en de nogal willekeurige selectieprocedure van een opvolger. De onbekwaamheid van zieke of zwakke vorsten en erfkwesties deden de twijfel rijzen over hun machtige rol. En de ‘heerlijke’ heersers waren niet lang niet altijd een zegen voor het land. In allerlei landen ontstonden tussen 1100 en 1350 statenvergaderingen, Rijksdagen, Sjem, Cortes, parlementen of hoe de bijeenkomsten ook mogen heten. Ze werden vaak bijeengeroepen in tijden van crisis en transformatie. Dan wisten de afgevaardigden van burgers en zelfs boeren soms hun stempel op het bestuur te drukken. Maar bijna even vaak werden hervormingen…
In 1666 werd Londen getroffen door een legendarisch grote brand. Dat jaar woedde ook nog de pest, die in 1665 was begonnen. Op zee vocht Engeland een oorlog uit met de Republiek der Verenigde Nederlanden. Koning Karel II was aan de macht, maar de onrust die was begonnen met de Engelse Burgeroorlog in 1640 was nog niet ten einde. De Brexit is er niets bij. In 1666 verscheen ook De stralende wereld van Margaret Cavendish, een opmerkelijk boek over een fantasiewereld waarin een keizerin aan de macht is die met aapmensen, vismensen en vele andere wezens over wetenschappelijke en filosofische thema’s spreekt. De auteur was Margaret Cavendish, een voormalige hofdame die met de markies van Newcastle was getrouwd. Cavendish verkeerde in wetenschappelijke kringen, ging (een beetje) om met filosofen als René Descartes en Thomas Hobbes. In de Angelsaksische wereld is ze de laatste jaren herontdekt. Maar in Nederland is ze ‘relatief onbekend’, schrijft vertaler Thomas Heij in de inleiding met gevoel voor understatement. Ik had in ieder geval nog nooit van haar gehoord. Cavendish deed veel dingen als eerste vrouw: de eerste vrouw die het wetenschappelijke genootschap de Royal Society bezocht, de eerste die onder eigen naam wetenschappelijke verhandelingen publiceerde….
Thomas More staat bekend als de schrijver van Utopia en voor de oudere lezers misschien als katholiek heilige. Minder bekend is zijn rol als fervent tegenstander van ketters en als auteur van geschriften met een belangrijke rol voor poep, stront, achterwerken en scheten. En dat is nog maar een greep uit de verdiensten en activiteiten van deze Engelsman uit de 16e eeuw. Hij was diplomaat, kanselier (zeg maar premier), rechter, vertegenwoordiger van een belangrijk gilde in Londen, humanist, publicist en biograaf van Augustinus én humorist. Omdat het 500 jaar geleden is dat Utopia verscheen, is er nu weer veel aandacht voor More, onder andere met de vertaling van een uitgebreide biografie door Peter Ackroyd. Het toeval wil dat mijn grootvader Theo Schlichting in de jaren dertig een biografie over de toen net heilig verklaarde Thomas More schreef. Hij deed dat uit grote bewondering, zoals uit het voorwoord blijkt, en omdat More in Nederland te weinig bekend was. Dat is ergens merkwaardig vanwege de nauwe band tussen More en de grote Nederlandse humanist Erasmus. Ze waren in een deel van hun leven de beste vrienden die volop met elkaar spraken en correspondeerden in het Latijn, de taal die ze gemeenschappelijk hadden….
Mijn vriend Luc Panhuysen heeft in dit prachtige en kloeke boek een heel breed beeld van het rampjaar geschetst. De persoonlijke verhalen van drie hoofdpersonen, de diplomaat Godard Adriaan, zijn vrouw Margaretha Turnor en hun zoon, de militair Godard, zijn op een hele slimme manier gemengd met de algemene geschiedenis van de Republiek. De drie, die onderling driftig correspondeerden, waren nauw verbonden, maar ondergingen zeer verschillende ervaringen in dit rampjaar. Rampjaar staat op de shortlist voor de Grote Geschiedenisprijs en is opvallend genoeg het enige van de vijf geselecteerde werken die geen biografie is.
Nederland en New York vieren dit jaar dat vierhonderd jaar geleden een Engelsman per ongeluk het gebied ontdekte waar veel later de ‘Big Apple’ zou ontstaan. Om het belang van die gebeurtenis te benadrukken is er in opdracht een tweetalig werkje verschenen van de bekende historici Geert Mak en Russell Shorto. Het is voorzover ik weet niet in de winkel te koop, maar wordt cadeau gedaan tijdens de festiviteiten die verband houden met de viering van de vier eeuwen Nederlands-New Yorkse betrekkingen. Burgemeester Job Cohen citeerde er al uit in zijn nieuwjaarstoespraak. Maar wat was eigenlijk de betekenis van de dwaaltochten van Henry Hudson?
In iedere psychiatrische kliniek zit wel iemand die denkt dat hij het is. Imiteren is eenvoudig, steek je rechterhand onder je jas op borsthoogte. En bijna alles over zijn verleden is bekend. Columnist Martin Bril heeft zijn passie voor Napoleon Bonaparte vastgelegd in een vermakelijk boekje. De carrière, de paarden, de veldtochten en slagvelden komen allebei voorbij. En zeker de vrouwen krijgen volop aandacht. Dit is het tegendeel van gortdroge geschiedenis, het zijn vooral persoonlijke bevindingen die op een mooie manier zijn opgeschreven, afgewisseld met beschrijvingen van historische gebeurtenissen.
Recensie door: Luc Panhuysen De Republiek der Verenigde Nederlanden werd op het hoogtepunt van haar macht in de zeventiende eeuw omringd door hongerige haaien. De Republiek dacht het spel van de grote politiek te kunnen overleven door zichzelf te blijven en gewoon veel geld te blijven verdienen. Maar dat vergrootte slechts de jaloezie, vooral bij die andere zeevarende natie, Engeland. Mede hieruit zijn de Engelse oorlogen voortgekomen, de conflicten die de vaderlandse geschiedenis haar grootste zeehelden en de meest monumentale zeeslagen hebben nagelaten. De eerste Engelse oorlog (1652-54) werd voornamelijk gevochten onder bevel van Maarten Tromp, de tweede (1665-67) en de derde (1672-74) onder Michiel de Ruyter. De eerste Engelse oorlog verliep rampzalig. De Nederlandse vloot bestond hoofdzakelijk uit bewapende koopvaardijschepen die niets konden beginnen tegen de Engelse zeekastelen. Het overleven van de Republiek stond op het spel. Als de rijke retourvloten uit de kolonieën niet konden worden beschermd, was er weldra geen geld meer om de oorlog te bekostigen en was men overgeleverd aan de grijpgrage vijand.
Recensie door: Luc Panhuysen Hoeveel materiaal heeft een biograaf nodig om zijn verhaal een eigen kleur en geluid mee te geven? Henri van der Zee, oud-correspondent van de Telegraaf in Londen, vertelt de geschiedenis van Jacobus Captein, een ex-slaaf over wie niet veel bekend is, en noemt dat leven zelfs `dramatisch’. Wat beslist aan het drama toevoegt, is de wrede onafwendbaarheid waarmee alle tegenspoed zich ontvouwt. Jacobus Captein (1717-1747) werd niet oud, en ook dat lijkt logisch te midden van zo veel verwarring. Zijn leven begon in volkomen onschuld, hoogstwaarschijnlijk in een dorp in West-Afrika. Op achtjarige leeftijd werd hij ontvoerd door slavenrovers. Vanaf dat moment ging hij van hand tot hand: hij werd verkocht aan een Zeeuwse zeekapitein, die hem vervolgens cadeau deed aan een koopman van de West Indische Compagnie (WIC). Hij ontmoette in korte tijd veel sympathieke Nederlanders die zich over hem ontfermden en hem kansen boden waar een witte knul van zeventien alleen van kon dromen. Niets leek zijn geluk in de weg te staan.
Recensie door Luc Panhuysen Een mooi schilderij is het niet, het portret van familie Van Eck. De vrouwen, met hoeden op als lampenkappen, kijken wat plompverloren van het kanvas, net als de baby op de schoot van mevrouw Van Eck. Meneer Van Eck lijkt moeite te hebben met stilzitten, en dreigt ieder moment uit zijn zetel op te staan. Des te meer valt het jongetje op, dat glunderend het centrum van het portret opeist.
Recensie door: Luc Panhuysen Stadhouder-koning Willem III (1650-1702) is een van de spectaculairste staatslieden uit de Nederlandse geschiedenis. Maar waar vinden we de brede boulevard die zijn naam draagt? Niet in Rotterdam, Amsterdam of Utrecht, waar ze alle stadhouderlijke en koninklijke Willems afdoen met Oranjeplein, Stadhouderskade of Willemstraat. Tilburg heeft een Willem II straat, maar daar houdt het op. Breda is volstrekt Willemloos, Leeuwarden eveneens. Waar anders heeft men de koning-stadhouder een straat waardig geacht dan in Den Haag, zijn geboorteplaats. Hier bevindt zich, in het verlengde van de vijf keer langere Margaretha van Henneberg weg, een rotstukkie dat Willem III straat heet.