Rudolf Höss, commandant van Auschwitz schreef zijn autobiografie kort na de oorlog in gevangenschap. Die memoires schijnen ooit in het Nederlands uitgegeven te zijn. In het Engels en Duits zijn ze nog steeds verkrijgbaar. Nu is een ingekorte versie van dat boek in het Nederlands verschenen, onder een andere titel en met een andere auteur op de kaft. Maar De commandant van Jürg Amann is niet meer dan een samenvatting van het werk van Höss. Op de achterflap schrijft de uitgever dat Amann de aantekeningen van Höss enkele jaren geleden heeft ‘ontdekt’. Dat klinkt als een bijzondere vondst in een onontgonnen archief. Maar dat is dus niet het geval en daarmee is die tekst misleidend.
‘7 u 30 afgereisd naar Buchenwald. Schitterend weer. Druiven gekocht in Kassel, getankt, lunch in Eisenach, wijn. Wartburg gezien, Gotha, Erfurt, Weimar, standbeeld Schiller en Goethe. Gesprekken met Ober-meister. Van Weimar naar boven, steeds hooger door prachtige boslandschappen. Aankomst te Buchenwald.’ Zo beschrijft een advocaat in het najaar van 1940 zijn tocht naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij als gijzelaar moest verblijven. Het lijkt wel een toeristisch reisje naar Buchenwald, zoals Chris van der Heijden het verslag samenvat. Heel anders dan ‘de klassieke terreurverhalen’ die volgens hem het beeld van de oorlog beheersen. Maar jammer dat hij de passages die er aan voorafgaan weglaat, waar de advocaat klaagt over opsluiting in kleine cellen, gebrek aan voedsel en kou. Van der Heijden streeft met zijn boek Grijs verleden naar een nieuw perspectief op de Tweede Wereldoorlog. Hij bindt de strijd aan met Lou de Jong en diens Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen het werk wordt bekritiseerd, maar ook de persoon van De Jong keert steeds terug in dit boek, waarbij Van der Heijden soms een vileine toon aanslaat. ‘De oorlog was erg, maar het verhaal (over de oorlog) maakte de oorlog erger,’ schrijft Van der Heijden….
We hebben de films gezien, de boeken gelezen, de games gespeeld. De onfortuinlijke parachutist die aan de kerktoren hangt, ‘flash’ en ‘thunder’ als wachtwoorden, de mannen die uit hun landingsschepen komen en neergemaaid worden door de wachtende Duitsers, maar zich toch een weg naar boven vechten met hun bangaloretorpedo’s kennen we. De bestorming van de Normandische stranden door Amerikanen, Britten en Canadezen is een van de iconen van de moderne geschiedenis geworden. Wat is daar nog voor nieuws over te vertellen, en waarom is daar een boek van ruim vijfhonderd pagina’s voor nodig? Dat is de vraag die oprijst bij het boek D-day van Anthony Beevor.
Op 6 augustus 1945 om exact kwart over acht explodeerde de eerste atoombom op enkele honderden meters boven de Japanse stad Hiroshima. In een fraaie reportage heeft de Amerikaanse journalist John Hersey de gevolgen daarvan voor zes mensen in 1946 voor het tijdschrift The New Yorker beschreven. Veertig jaar later ging hij terug om te kijken hoe deze mensen verder leefden. Hersey bedreef een bijzondere manier van journalistiek. Hij liet de mensen alles vertellen en schreef het dan op als hij het zelf had waargenomen. Geen detail wordt overgeslagen. De vernietiging en de branden, de dood, de etterende wonden, alles beschrijft Hersey vanuit het perspectief van de zes slachtoffers. Zo wordt de enorme impact van de bom op een zeer persoonlijke manier weergegeven.
Op 10 juli 1941 vermoordden Poolse inwoners van het dorp Jedwabne hun 1600 Joodse dorpsgenoten. Slechts zeven van hen overleefden de slachtpartij. De Duitse bezetters hadden maar een zeer beperkte rol in het bloedbad. Van 1939 tot 1941 lag Jedwabne in het door de Sovjet-Unie bezette deel van Polen. In juni 1941 veroverde Duitse troepen dit gebied. Dat was aanleiding voor een reeks pogroms, waarvan die in Jedwabne de grootste was.
Vlak buiten het hek van Auschwitz staat het woonhuis van de eerste commandant van het kamp, Rudolf Hoess. Een groot, grijs gestuct huis, niet veel bijzonders aan te zien. Een paar honderd meter verderop staat de galg, een simpele houten constructie met een haak, waar hij in 1947 aan werd opgehangen, met uitzicht op ‘zijn’ kamp. En die galg staat pal naast de bunker waarin de eerste gaskamer werd ingericht. Dit boek is geschreven om te voorzien in de behoefte aan een beknopte studie over Auschwitz, het symbool van de misdaden van het Derde Rijk en van de jodenvervolging. Vele bekende en minder bekende aspecten van Auschwitz worden beschreven, van de weigering van de geallieerden het kamp te bombarderen (geen militair doel) tot de opstand van het Sonderkommando en de discussie over het aantal slachtoffers.
Nu de Tweede Wereldoorlog verder weg komt, lijkt het belang van alles wat daar direct aan herinnert alleen maar toe te nemen. En dagboeken vormen daarbij een bijzondere categorie, zeker die van Joodse kinderen. Een paar jaar geleden dook het dagboek van Petr Ginz op, een jongen uit Tsjechië. Hij hield het in 1941-1942 bij, voor hij uit Praag naar Theresienstadt werd gedeporteerd. Petr was duidelijk een bijzondere jongen. Hij schreef niet alleen een stuk of 8 romans in de stijl van Jules Verne, maar tekende ook fraai.
Het vergelijken van het stalinistisch systeem en het nationaal-socialisme was lange tijd, zeker in linkse kring, een taboe. Misdaden van de Sovjet-unie werden gebagatelliseerd en een vergelijking zou de misdadigheid van het Derde Rijk relativeren. De historicus Richard Overy waagt zich wel aan een vergelijking. Niet met als doel vast te stellen welke van de systemen het meest moorddadig of afkeurenswaardig was. En ook niet om de misdaden van de een tegen die van de ander weg te strepen, omdat de een was begonnen en de ander slechts reageerde. Het gaat bij Overy om overeenkomsten én verschillen. De overeenkomsten waren groot, zoals een Russische vertaler op bezoek in Berlijn in 1940 met eigen ogen vaststelde. De persoonscultus, de megalomane architectuur en nog megalomanere plannen, dezelfde parades en bijeenkomsten, en dezelfde technieken om de bevolking te hersenspoelen, het leek vreselijk veel op elkaar. Maar een van de verschillen was dat de ideologie van het communisme uiteindelijk de vooruitgang van de mensheid nastreefde, terwijl nationaal-socialisme het belang van één volk op het oog had.
De Huid is het bizarre, onrustbarende, gruwelijke en parodoxale verhaal van de bevrijding van Italië door de Amerikanen, opgetekend door de voormalig oorlogscorrespondent Curzio Malaparte. Het staat vol met de meest wonderlijke en ongeloofwaardige verhalen en is meer fabel en allegorie dan verslaglegging. En dat ook nog eens meer dan bloemrijk weergegeven. Malaparte voert ons mee langs achterbuurten van Napels met zijn jeugdige prostituees, de dinerzaal van een Amerikaanse generaal, zijn eigen villa op het eiland Capri, jeugdige homoseksuele verzetstrijders die er vreemde rituelen op na houden.
Dit is het dagboek van ´dat andere joodse meisje´, zoals het laatst op tv werd gezegd. Alsof er in Nederland tijdens de oorlog twee joodse meisjes waren met een dagboek. De vergelijkingen met Anne Frank waren bij de ontdekking en de publicatie van dit dagboek inderdaad niet van de lucht. Maar de verschillen zijn groter dan de overeenkomsten. Het eerste wat opvalt aan dit dagboek is de beperkte omvang. Het is het impressionistische en emotionele verslag van een jonge vrouw die in 1943 een maand in concentratiekamp Vught zat. Het eigenlijke dagboek is nog geen dertig pagina´s dik.