De sociaaldemocratie heeft het zwaar, in Nederland en daarbuiten. In zijn boek The future of Capitalism analyseert de econoom Paul Collier de oorzaken en presenteert hij interessante alternatieven. Toch ontkomt hij niet aan een dosis nostalgie.
De wereldberoemde Paul Collier komt van een arme achtergrond: zijn ouders waren laagopgeleid en woonden in de nu troosteloze, maar ooit trotse metaalstad Sheffield. Zijn nichtje Sue verkeerde in dezelfde omstandigheden. Maar Paul begon aan een succesvolle carrière aan universiteiten over de hele wereld. Sue’s vader overleed, zij werd tienermoeder en haar dochters ook.
Die verschillende levenswegen typeren enkele kloven die in de maatschappij zijn geslagen. De metropool staat tegenover de regio en de kleinere steden, de hoogopgeleide tegenover de laagopgeleiden en de moreel superieure wereldburger tegenover de ‘gewone man.’ Dat zijn tamelijk recente ontwikkelingen. Het optimisme van de westerse samenlevingen is verdwenen: daar tegenover staat het geloofwaardige vooruitzicht van een dystopie.
De gouden jaren
In zijn boek probeert Collier terrein terug te winnen voor een centrum-linkse beweging, de sociaaldemocratie in de volgens hem juiste vorm. Die had tussen 1945 en 1970 de overmacht in de westerse landen. Deze consensus werd gedragen door een gevoel van nationale verbondenheid.
Maar de sociaaldemocratie kwam in de greep van ‘middenklasse intellectuelen.’ De economie ontwikkelde zich zo dat de verschillen toenamen. De hogeropgeleiden gingen zich meer op hun eigen kwaliteiten voorstaan dan op hun lidmaatschap van een collectief. Burgers werden consumenten. Economen gingen mensen zien als psychopaten die maar op een ding uit waren: de vergroting van hun rijkdom. Bedrijven gingen zich daarna gedragen. Daarna kwam er de roep om rechten van achtergestelde groepen, wat tot een verdere individualisering leidde. Links en rechts gingen de nadruk op het individu leggen: hetzij als economische eenheid, hetzij als de belichaming van individuele rechten.
Als reactie kwamen de ideologen van links en de nationalistische populisten van rechts op. Volgens Collier twee foute en gevaarlijke reacties. Ideologie is bij hem bijna een scheldwoord. Zijn alternatief noemt hij pragmatisme: het beleid dat werkt. Voorbeelden: het Singapore van Lee Kwan Yew, het Canada van Francois Trudeau en het Rwanda van Paul Kagame. Twee van de drie zijn tamelijk autoritaire staten met akelige reputaties als het om mensenrechten gaat.
Identiteit
Het idee van identiteit speelt een belangrijke rol in dit boek. Die identiteit wordt volgens hem voor een groot deel gevormd door werk en natie. Voor laagopgeleiden is de nationale component belangrijker geworden, voor hoogopgeleiden hun baan. Maar de op zich begrijpelijke afkeer van de natie van de hoogopgeleiden ging te ver. Want de natie blijft toch het belangrijkste domein van de politiek.
In plaats van nationalisme stelt Collier het patriottisme voor. Dat is niet gebaseerd op gedeelde waarden, want die zijn of te algemeen (iets als democratie of vrijheid onderscheidt Nederland niet van Finland) of lopen juist ver te uiteen (denk aan de Nederlandse SGP en het Nederlandse Bij1). Het gaat om een plaats en een doel, een purpose.
Collier noemt de Franse president Macron als voorbeeld. Die heeft het patriottisme ook tegenover het nationalisme gesteld. Ook Lodewijk Asscher en Femke Halsema hebben het genoemd als alternatief voor een soort ongerichte wereldburger. Maar in veel gevallen blijft het onderscheid met nationalisme vaag. Het patriottisme is het ‘goede nationalisme’, maar zijn die scheidslijnen niet wat vaag.
Een alternatieve bindende kracht zou de ‘democratische rechtsorde’ zijn, de keuze van een andere sociaaldemocraat, Herman Tjeenk Willink. Voor Collier is dat echter te veel gebaseerd op het liberale en individualistische verhaal van rechten.
Ethiek
Een nieuwe ethiek moet ook in het bedrijfsleven doordringen. Het mag niet alleen om de winst gaan, zoals een generatie bedrijfseconomen stelden. In algemene termen zal die opstelling veel instemming krijgen, zoals Collier zelf al constateert. Interesanter kan het worden als zijn voorstellen worden uitgevoerd. Het publiek belang moet daadwerkelijk een stem krijgen in de bestuurskamer van grote ondernemingen.
Controversiëler is zijn benadering van het gezinsleven. Ook daar moet de ethiek van wederzijdse verplichtingen terug. De paternalistische staat heeft gefaald, het is tijd voor de maternalistische aanpak. Een Nederlandse term is misschien bemoeizorg. Die moet zich vooral richten op eenoudergezinnen. Die moeten worden voorkomen, want een kind groeit beter op met twee biologische ouders.
Twee redenen dat sociale mobiliteit is afgenomen zijn het toegenomen aantal huwelijken tussen twee hoogopgeleiden. En die besteden veel tijd en aandacht aan hun kinderen, met bijles, huiswerkklassen en dergelijke. De kloof blijft zo in stand.
Belasting
Dit boek bevat een vrij groot aantal voorbeelden en min of meer praktische voorstellen. Zo moeten hoogopgeleiden in de metropolen meer belasting betalen, omdat ze meer profiteren. De staat moet proberen gezinnen bij elkaar te houden. En migratie moet worden beperkt, want die ondermijnt de sociale samenhang.
Collier vat het sociaaldemocratische-conservatieve denkwereld goed samen. Het zijn opvattingen die in Nederland bijvoorbeeld van René Cuperus en soms ook wel van Lodewijk Asscher te horen zijn. De nadruk ligt op gemeenschappelijkheid. Nu is gemeenschap een veelgekoesterd ideaal. Maar het is altijd de vraag hoe die gemeenschap zich naar ‘binnen’ en ‘buiten’ afgrenst. Met zijn pleidooi voor ‘moederlijke zorg’ en zijn afkeer van individualisme is de keerzijde van dit ideaal een inperking van individuele rechten. De ‘sugar rush of liberation’ is voorbij, als het aan Collier ligt. Maar die ‘sugar rush’ valt niet zomaar terug te draaien.
Naar buiten ligt de grens bij het patriottisme en de beperking van migratie. Vluchtelingen moeten zoveel mogelijk in de regio worden opgevangen. (Die keuze hebben ook de Nederlandse sociaaldemocraten gemaakt.)
Economisch gezien komt het neer op het hernieuwd intomen van het kapitalisme. Niet alleen de waarde van de aandeelhouder moet gelden, maar ook die van het algemeen belang. (Ecologie krijgt in dit boek nagenoeg geen aandacht.) Ideeën over een postkapitalistische samenleving zijn bij hem niet te vinden. Als een sociaaldemocraat van de oude stempel verzet hij zich met hand en tand tegen iedere rehabilitatie van het marxisme. Ook van Jeremy Corbyn en Berny Sanders moet hij niets hebben.
Herstel
Een paar keer stelt Collier dat het tijd is voor een nieuw verhaal. Maar aan het eind komen vaak termen als ‘recover’, ‘return’ en ‘reconstruct’ voor. We kunnen beter, we hebben dat al gedaan en dat kunnen we weer doen, is de laatste zin. Dat klinkt niet als Pippi Langkous: “Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.” En het is de vraag of de oude recepten in nieuwe omstandigheden nog werken.
Collier beroept zich iets te vaak op het pragmatisme en keert zich af van de ideologieën. Alsof wat hij voorstaat niet net zo goed ideologisch geladen is. Toch kent dit pleidooi wel iets meer realiteitszin dan dat van bijvoorbeeld George Monbiot of andere meer utopische denkers. Voor de Nederlandse lezer is het jammer dat het zo sterk op het Verenigd Koninkrijk en de VS gericht is. Over Nederland schrijft hij dat het aan de ‘ergste excessen van het moderne kapitalisme’ is ontsnapt, mede door het proportionele verkiezingsstelsel.
Dit is zeker een serieus te nemen boek. Maar wat zou het fijn zijn als er meer keuze was dan tussen nostalgie en utopie.
Geen reacties